DE SAGE IN DEN MOLEN.
Wanneer 't mij in de wereld tegenloopt,—en ik kan niet klagen dat dit te zelden gebeurt,—heb ik er mij steeds wel bij bevonden, een zwerftochtje te ondernemen tot verlichting van mijn vrachtje bekommernis en tegenspoed. Wat mij op zekeren tijd in den weg stond, herinner ik me niet meer; maar 't staat me nog duidelijk voor den geest, hoe ik voor eenige jaren, op een' zomermiddag met de hengelroê in de hand, over de velden zwierf langs den oostelijken oever van den Akerself.
De frissche lucht, de geur van 't hooi en de bloemen, 't genot der beweging, het gekweel der vogels en het frissche windje langs de rivier, alles bracht mij in eene opgewekte stemming. Toen ik de brug bij Oset over was, begon de zon ter kim te nijgen: nu eens kleurde zij de avond wolkjes met haar' schoonsten gloed, alsof ze wou, dat deze zich zouden verlustigen in den geleenden tooi, wanneer zij zich spiegelden in de klare golven van het meer; dan weer brak zij door de wolken heen en zond een' stroom van licht uit, die gulden plekken schiep in de donkere bosschen aan de overzijde.