Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/161

Deze pagina is gevalideerd
147
OP EEN' SAETER.

»Zulke nesterijen kan ik niet vertellen," zei de schoolmeester op geraakten toon, »dat past geen' leermeester der jeugd en allerminst een lid van 't dorpsbestuur, als ik, die de constitutie heb bezworen. Wat zou ik moeten zeggen, indien men mij vroeg of 't waar was, dat Halsten Röen sprookjes had zitten vertellen als eene oude baker?"

»En wat heb-je dan wel gezegd, toen je die sprookjes van je-weet-wel opgedischt en het avondliedje hebt gezongen op Ulvsvolden, verleden jaar op kerstmis?" vroeg zijn medeminnaar met een spottend lachje.

.»Wat ik antwoordde, komt thans niet te pas," zeide de schoolmeester; »maar wat goed is voor u en andere eenvoudige lieden, is dit nog niet voor reizigers, die het karakter en de zeden der volkeren bestudeeren; ik acht het beter wijsheid te putten uit de scherpzinnige opmerkingen van zoodanige mannen, dan dwaze en onbeduidende boerenvertellingen te doen hooren; want reizigers zijn wereldwijzen en ik zal hun daarom ernstelijk verzoeken mij iets te willen mededeelen van de schatten hunner kennis."

Ik zocht hem te beduiden, dat ik in de stad genoeg te doen had met onderwijzen, om ten minste op een toertje door het gebergte van de lasten dier taak ontslagen te zijn.

»Als dan niemand wat wil vertellen," begon Andries, »dan zal ik de historie mededeelen van een' man, die in de buurt van het Hedal woonde. Hij heette Hogner; maar later noemde de menschen hem Hogner Duivelkloover. Hij was een jaar of wat zeeman geweest; maar toen hij een aardig duitje had verdiend, zoodat hij de hoeve van zijn' vader kon overnemen, besloot hij thuis te blijven en ging uit vrijen naar een meisje uit Vaage, dat als melkster op een' saeter diende.