reuk der rendieren, die hem, naar men verhaalt, leidde tot de uitvinding der »blinde schutters."[1] Meestal was Björn door menschenschuwheid bevangen en zocht bij elke gelegenheid alleen op de jacht te gaan, en zijn geluk bij dit handwerk deed ieder verbaasd staan. Sommigen meenden, dat hij door tooverij vogels en dieren aan ééne plek kon boeien, zoodra hij ze in 't oog kreeg; anderen, dat hij in bondgenootschap stond met de berggeesten en in sommige gevallen hulp en onderricht van hen verkreeg in de voordeeligste wijze van jagen. In dezen waan werd het volk versterkt door de omstandigheid, dat men hem kuilen zag graven voor de rendieren en eene hut opslaan op plaatsen, waar te dier tijd niemand, ook zelfs een' enkelen nacht, durfde door brengen uit vrees voor de berggeesten, die er zich op hielden. Nu en dan verhaalde hij bovendien zelf, hoe de reuzen hem eene poets hadden gespeeld en hem in ongelegenheid hadden gebracht, maar dat hij dan ook altijd geholpen was door den reus van Skulen, den Skul-reus geheeten." — — —
Het was duidelijk, dat de vertelling van den schoolmeester even lang en vervelend zou worden, als de lijkebiddersstijl, waarin hij haar voordroeg, bespottelijk was. Met genoegen merkte ik dan ook op, hoe onrustig hij werd, toen hij bespeurde, dat zijne uitverkorene was verdwenen. Door 't venster ziende, bemerkte hij, dat ze naar een' van de naastbijgelegen saeters ging. Zijne onrust nam nog toe, toen hij zijn' medeminnaar haar spoor zag volgen. Hij werd verstrooid, begon te stotteren en moest elk oogenblik naar zijne woorden zoeken.
»Met verlof," zeide hij eindelijk, »ik kan mij alles niet
- ↑ Kleeren en pelzen, doortrokken met menschelijke uitwasemingen, die tegen den wind in worden opgezet, om de rendieren terug te drijven.