Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/189

Deze pagina is gevalideerd
175
OP DE VOGELJACHT IN HOLLEIA.

die de kapitein mij omtrent hem had gedaan, toen Per Sandaker op onzen tocht een ommezien achtergebleven was, moest hij zeer sterk zijn in vertellingen van heksevogels en aardgeesten, en mocht hij graag tot in de minste bijzonderheden vertellen van de achttien beren, die hij van zijn leven had geveld. Daarentegen zweeg hij liefst van 't even groote aantal, dat hij, naar booze tongen zeiden, had laten ontkomen.

»Maar, wat is dat voor een' oude, daar ge van spreekt?" vroeg ik.

»Dat zal ik u zeggen," viel de kapitein haastig in, terwijl wij den weg naar den saeter insloegen. Klaarblijkelijk vreesde hij, dat mijne overijlde en ontijdige vraag, na zoo korte kennismaking, Per wantrouwend zou maken en hem een slot op den mond leggen. »Dat zal ik u zeggen," herhaalde hij. »Daar is een oude boschhaan in deze buurt, die bij alle jagers uit den omtrek als een toovervogel bekend staat. Ze noemen hem den »blater"; want in plaats van zich rustig op een' tak neer te zetten, vliegt hij dikwijls rond tusschen de boomtoppen, blatende als eene geit. Eerst wanneer hij deze manoeuvre heeft uitgevoerd, zet hij zich neder om te klepperen en te slijpen. Maar daardoor ook mist elk het rechte oogenblik om hem onder schot te krijgen. Hij gebruikt intusschen nog een' tweeden kunstgreep, die veel erger is. Soms zit hij vreedzaam te klepperen, maar als men denkt dat hij zal gaan slijpen, vliegt hij op eens naar een' anderen boom. En brandt men eindelijk los, dan wil 't schot nooit treffen. De oude Per heeft met zout en zilver op hem geschoten, maar, stoven hem ook de veeren, hij sloeg er even weinig acht op, als op een saluutschot. Den volgenden morgen zong hij even snel en even valsch."