Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/195

Deze pagina is gevalideerd
181
OP DE VOGELJACHT IN HOLLEIA.

knevel opstreek. »Hij staat overal voor een stout jager te boek. Maar, zeg eens, Per, was hij 't ook, die dat betooverde haas bij Christiania schoot, waarvan ge vroeger verteld hebt?"

»O, ja, dat 's waar ook! Neen, dat was een jager, daar uit den omtrek; Brandte-Lars, heette hij. Gij zult hem wel kennen," voegde hij er bij, zich tot mij wendende.

Neen, ik kende hem niet.

»Hé, kent gij hem niet? Hij woont toch in een hutje aan den voet van den berg, vlak bij Greffen. Ik heb hem eens aangetroffen in Halland, terwijl hij met een stuk of wat groote heeren uit de stad op de jacht was. 't Was een rare sijs, maar een kerel van een' jager. Op een haas miste hij zeiden of nooit, en een' vogel schoot hij in de vlucht, zoo goed als de kapitein. Maar we praatten daar over een haas. Dat geval heeft hij me verteld, en nog veel meer.

»Eens moest ik, zoo verhaalde hij, met de honden van den ouden Simensen, op de Kleine Markt, uit, om wild te bezorgen. Hij had drie honden; de eene heette Rapp; dat was er een, waar de aardgeesten hoegenaamd geene macht over hebben, want zijn haar was rood; nu, de andere twee waren ook brave honden, waarachtig! 't Was op een' Hemelvaartsdag, 's morgens; ik sloeg den weg in naar Linderud-saeter. Eensklaps stoof Rapp heen; hij maakte een leven, dat iemand hooren en zien verging. Ik vatte post op eene hoogte. 't Duurde niet lang, of daar vluchtte een haas vlak langs mij heen. Ik schoot, maar 't was mis, en Rapp stoof het weer na. Na eene korte poos vloog het me weer voorbij; ik zag dat het over den rug pikzwart was, en op nieuw schoot ik mis.

»Maar, voor den duivel, wat beduidt dat, waarom doen de andere honden niet mee?" zeide ik; want Rapp