Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/213

Deze pagina is gevalideerd
199
EENE TOOVERHEKS.

kreupel zijn, maar op uw kind leek 't evenmin als op mijne oude muts. Ik herinner 't mij zoo goed als de dag van gisteren; toen ik nog bij den klokkemaker diende heb ik 't meer dan eens gezien, en mij heugt ook nog heel goed, hoe ze er aan kwam en hoe ze 't kwijt raakte. Ieder had er den mond vol van; want Siri kwam uit den vreemde. Toen zij nog eene deerne was, diende zij op Kvam, en 't heugt me nog klaar, hoe ze dan naar Gaupeskjelplads ging, waar hare ouders woonden. Sedert kwam zij op Strömhugget in dienst en trouwde met Ola, den zoon van den meester der hoeve.

»Toen ze de eerste maal in 't kinderbed lag, kwam er een vreemd wijf het vertrek binnen, nam het kind weg — dat pas een paar dagen oud was — en lei er een ander voor in de plaats. Siri wilde 't bed uit om haar kind te redden; ze spande alle krachten in, maar te vergeefs: zij kon zich niet verroeren, want ze was behekst. Zij wilde hare schoonmoeder, die buiten was, te hulp roepen, maar de woorden bleven haar in de keel steken en zoo benauwd werd ze, of men haar het mes op de keel had gezet. 't Schepseltje, dat 't wijf had achtergelaten, was een wisselkind, dat bleek zoo klaar als de dag. Want het was gansch anders als gewone kinderen: het deed niets dan schreeuwen en krijten, of men 't met messen stak, en het schopte en sloeg om zich heen als eene Hulderkat. 't Was een recht duivelskind. Eten weigerde 't hardnekkig. En de arme moeder wist volstrekt geen raad om het van den hals te krijgen. Maar nu deed men haar eene vrouw aan de hand, die in zulke zaken ervaren was. Die ried haar, het wicht op den mesthoop te leggen en 't dan met een' dikken berketak duchtig te rossen. Dat moest ze drie donderdagavonden aaneen doen. Ze deed het ook en ziet — den