Deze pagina is gevalideerd
12
DE SAGE IN DEN MOLEN.
schaduwen gehuld, zich boven elkander hoog in de lucht verhieven en den verren achtergrond van ’t landschap vormden.
Verkwikt door ’t koele bad van den avonddauw spreidden de viooltjes en hare gezellinnen de levendigste geuren over de velden, maar uit de moerassen en van de beekjes stegen kille, doordringende luchtstroomen op, die mij soms deden huiveren.
»Oef, ’t griezelt mij," riep mijn jonge metgezel dan uit. Hij waande, dat deze luchtstroomen werden uitgeademd door de geesten des nachts en meende eene heks of eene kat met vurige oogen te zien in elken heester, die door den wind werd bewogen.