Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/84

Deze pagina is gevalideerd
70
DE VERTELLINGEN VAN DEN DOODGRAVER.

»Of de lui gelooven, wat ik vertel, of niet, dat is mij om 't even," zeide hij. »Maar wat ik heb gehoord en wat ik weet, dat weet ik, en ik wil niet voor zot spelen en zitten vertellen als eene babbelzieke best. Zelfs voor den koning niet," voegde hij er bij, om de zaak buiten allen twijfel te stellen.

Ik was reeds voornemens heen te gaan, toen hij op nieuw stilstond, half van mij afgekeerd. Na den hoed op één oor te hebben gezet, begon hij eerst in den eenen, toen in den anderen zak van zijn wambuis te zoeken; maar 't scheen, dat hij niet kon vinden, wat hij zocht, hij was blijkbaar teleurgesteld, vooral toen een nieuw onderzoek even vruchteloos was gebleken.

Ik giste spoedig, dat zijne tabak op was en dacht vergenoegd: »nu is de beurt aan mij." In mijne botaniseerdoos had ik eene van Tidemand's beroemde rollen tabak geborgen, en terwijl ik den schijn aannam van naar mijn' zakdoek te zoeken, wist ik 't behendig zoo aan te leggen, dat de rol juist op den rand van den grafkuil viel, waarin hij stond. Heel kalm bukte ik mij om de tabak op te rapen, maar 't zonneschijntje, dat op eens 't gelaat van den doodgraver deed ophelderen, ontging mij niet. Als in gedachten maakte ik de rol open, lokte mijn' gehoornden vriend, die dicht bij 't graf stond, tot mij en liet hem een groot stuk van de rol afbijten.

»Hoe ver is Tönsager hier van daan?" vroeg ik.

De doodgraver mompelde iets over 't misbruiken van Gods gaven, maar antwoordde toch beleefder dan te voren, dat 't omstreeks een half uur aan de andere zijde der baai lag.

»En Guldvaerket?" vroeg ik.

»Eene mijl," zei de doodgraver. »Maar waar komt