Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/87

Deze pagina is gevalideerd
73
DE VERTELLINGEN VAN DEN DOODGRAVER.

hond liep tot een ander; — en dat was deze," voegde Peter er bij , terwijl hij op den schedel wees.

»Neen, dat had ik niet gedacht, al hadt gij 't me zelf gezegd," antwoordde de ander, die naast haar liep en die ook in 't dorp voor eene brave vrouw doorging. En achter die beiden kwamen er nog zoovelen, dat hij ze bijna niet meer kon tellen. Hij kende ze allen en had nooit gedacht, dat er zooveel heksen in heel Romerike waren als er alleen in 't kerspel van Eidsvold bleken. Zij sprongen en dansten en maakten allerlei bespottelijke gebaren op den preekstoel en voor het altaar. Toen ze niets meer wisten te bedenken, brachten ze door hekserij eene koe boven in den toren en hingen haar boven den trap op met alle vier de pooten in de lucht. De boer meende in 't beest eene koe van de pastorie te herkennen, en toen de heksen waren vertrokken en alles weer stil was in de kerk, ging hij naar de pastorie. Daar stond de koe weer in den stal, maar ze trilde nog en 't schuim stond haar om den bek.

Geruimen tijd daarna geviel 't, dat dezelfde man, die dit alles op Paaschavond had gezien, als hofmeester was genoodigd op eene bruiloft. En daar was nu ook de vrouw, die vooraan ging in den heksenstoet. Toen men aan tafel wilde gaan, verzocht men haar 't eerst te gaan zitten; want zij werd door elk geëerd, moet ge weten. Maar zij wilde nu eens de bloode spelen en men kon 't niet van haar gedaan krijgen. Herhaaldelijk noodigde de hofmeester haar uit zich aan tafel te zetten, maar eindelijk werd hij 't bidden moê en fluisterde haar in 't oor:

»Ga maar eerst zitten; ge zijt 't immers wel gewend. Toen ik u op Paaschavond zag, waart gij niet zoo verlegen; toen waart' ge de eerste in den dans met Ouden--