Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/93

Deze pagina is gevalideerd
79
DE VERTELLINGEN VAN DEN DOODGRAVER.

daarom aan 't wijf, waarmee zij was gekomen, of de dienstmaagd ook haar' naam in 't groote boek wilde zetten. De meesteres meende van ja. Oude-Erik gaf nu de maagd het boek en verzocht haar daarin te schrijven, hij bedoelde natuurlijk haar' naam.

Maar zij schreef, wat de schoolkinderen plegen te schrijven, wanneer zij de pen probeeren: »Die mij voedsel geeft, is God, in Jezus' naam," en—nu mocht zij 't boek houden, want Oude-Erik was niet zoo boud, dat hij 't dorst terugnemen. Plotseling ontstond er een vreeselijk alarm op den berg. De heksen namen de zweep, en sloegen op hare voertuigen los, en aanstonds vlogen ze heen door weer en wind. Ook 't meisje nam eene zweep, sloeg daarmede op den ketel en snelde de anderen na. Op eene hooge rots hielden alle heksen stil om een oogenblik uit te rusten. Aan hare voeten lag een breed dal, waardoor zich een breede stroom kronkelde en aan gene zijde daarvan weer eene hooge rots. Toen zij waren uit gerust, vlogen zij naar den overkant. 't Meisje twijfelde er sterk aan, of zij ook daarheen zou kunnen komen. Eindelijk gaf zij den ketel een' fikschen slag en kwam behouden aan de overzij.

»Dat was een duivelsch mooie sprong voor een' ketel," zei ze; maar op 't zelfde oogenblik verloor zij 't boek, viel naar beneden en kon niet verder komen: zij had hem genoemd, wien zij geene gehoorzaamheid had willen beloven. 't Overige van den weg moest zij door de dikke sneeuw waden, want thans had zij alle hulp verbeurd, schoon zij nog menig uur te gaan had."

»'t Moet niet onaardig zijn met de heksen op bezemstelen en in ketels te rijden," merkte ik op. »Maar 't kan soms nog al gevaarlijk zijn, want de noordenwind is scherp daar boven en men kan den hals breken, eer