Pagina:Noorsche Volksvertellingen.djvu/99

Deze pagina is gevalideerd
85
BERTHA TUPPENHAUG'S VERTELLINGEN.

akelige histories zaten te vertellen. De haas klaagde over de koude en 't vervelend gebeuzel der uilen; de vos was op liefdesavonturen uit, zocht zijne medeminnaars 't veld te doen ruimen en stiet een hoonend geschreeuw uit.

Een tijdlang moest ik mij dicht aan den grooten weg houden; hier kwam een man, in een wambuis van berevel gekleed, in zijne slede mij achterop rijden. Toen hij uit mijn geweer en mijn' buit bespeurde, dat ik jager was, knoopte hij een gesprek met mij aan en zeide, dat wanneer ik naar den oever der rivier wilde gaan, ik daar eene kudde wolven zou ontmoeten; toen hij de heuvels bij de baai had bestegen, had hij ze de ijsvlakte zien naderen. Ik dankte hem voor zijne mededeeling en beklom een' heuvel. Van hier strekte zich een dennenboschje naar den stroom uit, zoodat het vrije uitzicht werd belet. De wolven zag ik niet. Wellicht waren ze echter aan genen kant van het boschje, en suizend ging het weer voort in de schaduw van het dennenhout, terwijl de elzenstruiken, waartusschen ik door schoot, mij om de ooren klapperden. Maar in mijne pijlsnelle vaart was 't onmogelijk de voorwerpen te onderscheiden; eer ik 't wist, vloog ik tegen een' struik aan; een mijner sneeuwschoenen brak, en daar lag ik met 't hoofd half onder de sneeuw bedolven. Toen ik trachtte op te staan, voelde ik zulk eene pijn in den eenen voet, dat ik dien nauwelijks kon gebruiken; ik moest eene poos op de knieën rondkruipen en vond zoo eindelijk mijn geweer terug met den loop vol sneeuw. Pas had ik mij aan den oever der rivier in hinderlaag gelegd, of eene kudde wolven kwam langzaam nader; daar waren er in 't geheel vijf. Ik wachtte ze met jagersongeduld af, en toen ze tachtig schreden van mij verwijderd waren, legde ik aan. 't Eerste schot weigerde; bij 't tweede