Pagina:Ons Zuiden vol 001 no 142.djvu/1

Deze pagina is proefgelezen
1ste Jaargang, No 142
1893.
Woensdag 21 Juni



ONS ZUIDEN

Abonnementsprijs.

Voor Nederland fl. 1.50 per kwartaal.
Voor België frs. 4.— per kwartaal.
Voor landen tot de postunie behoorende frs. 6.—

Alles bij vooruitbetaling


Losse nommers 5 cents.

Dagblad van Maastricht

VOORHEEN „COURRIER DE LA MEUSE” EN „GRENSBODE”.

TELEPHOONNUMMER 106.

Advertentien.

Advertentiën per regel van 7 cM. ƒ0 10
Reclames per regel 0.15
Gemengde berichten 0.70
Bij herhaalde plaatsing groot rabat.

Dienstaanbiedingen, verhuringen enz.

30 cents.



Zij die zich voor hedt volgende kwartaal abonneeren op onze courant ontvangen van af heden de nog verschijnende nummers gratis.
De prijs is ƒ 1.50 per kwartaal.



Een zonderlinge dief.


Op de meest aangename wijze heeft men mij bestolen, zoo verhaalt een onzer vrienden. Tot mijn onuitsprekelijk genoegen heeft men een aardig pakje bankbiljetten bij mij weggenomen, en ik zou ze zelf niet eens terug willen hebben, als ik daarvoor het volgende vermakelijk avontuur, dat ik bij die gelegenheid ondervond, zou hebben moeten missen.
Onlangs was ik ’s nachts in diepen slaap verzonken, toen een tamelijk sterk gedruisch mij deed ontwaken. Het scheen mij toe, dat in het vertrek naast mijn slaapkamer een stoel was omgevallen, en in een ongewoon gekraak meende ik de kwalijk onderdrukte voetstappen van een persoon te kunnen onderscheiden.
Hoewel mijne gedachten nog door den slaap waren beneveld, deden deze onverwachte geluiden mij veronderstellen, dat er iemand in mijne woning was gekomen, en mij wenschte te spreken. In stilte stond ik op, deed een paar kleedingstukken aan, greep mijn revolver, en deed plotseling de deur open.
Bij het zwakke schijnsel, dat eene dievenlantaarn door het vertrek verspreidde, en dat maar weinig van duisternis verschilde, bemerkte ik een uiterst net gekleed persoon, met overjas en lichten pantalon, die bezig was met behulp van een breekijzer mijn brandkast open te breken.
Het scheen evenwel dat deze sterken weerstand bood, want de nachtelijke bezoeker zag er zoo vermoeid uit als iemand, die in het zweet zijns aanschijns zijn brood moet verdienen.
Ik had bijna vergeten er bij te voegen, dat hij zijn hoogen hoed en glacé-handschoenen op tafel had gedeponeerd.
„Wat is van uwe begeerte?“ vroeg ik op hoffelijken toon. Mijne tegenwoordigheid scheen hem onaangenaam te zijn, hoewel hij dit niet op in het oog vallende wijze liet blijken.
Toen ik hem een leuningstoel aanbood, keek hij mij zelfs zeer lief aan, borg zijn breekijzer in een pakje, na het eerst op de keerzijde van zijn mouw te hebben afgeveegd, en ging toen zitten.
Evenals of ik verstrooid was, begon ik met het handvatsel van mijn revolver te spelen, hetgeen hij met de grootste onverschilligheid gade sloeg. Toen zeide hij met bewonderenswaardige kalmte:
„Mijnheer, ik verzoek u mij te willen verontschuldigen wegens mijne lompheid. Ik zal het mijzelven nooit vergeven, dat ik u op zulk eene onbeleefde manier heb wakker gemaakt. Uw vloer is ook zoo glad, en uwe stoelen kunnen geen evenwicht houden. Ik verklaar u nogmaals, dat het mij erg spijt.“
Toen hoestte hij even, waarbij hij niet verzuimde de hand voor den mond te houden.
„Integendeel, mijnheer“, antwoordde ik schertsend, „het spijt mij dat ik u gestoord heb. Ik verzoek u te willen voortgaan, en zoo mijne tegenwoordigheid u hinderlijk is, dan zal ik mijn slaapkamer weer opzoeken.„
Hij verzekerde mij, dat het hem veel aangenamer was, indien ik bleef. Toen stond hij op, opende zijn pakje weer, koos daaruit een sterker breekijzer dan het vorige, en deed daarmede nog een geweldige poging om mijn brandkast te openen.
„Moed houden,” zeide hij zacht, „dan zal het wel gelukken.”
„Wacht, daar krijg ik een inval,” riep hij eensklaps uit. „Waarom zou ik mij nog langer noodeloos vermoeien? U zult wel zoo beleefd zijn, mij den sleutel van die stevige deur voor eenige oogenblikken te leenen.
Ik was zoo onthutst, dat ik den sleutel van mijn brandkast dadelijk uit mijn sleutelbos losmaakte, en hem den inbreker ter hand stelde. Nadat hij mij bedankt had, opende hij voorzichtig de brandkast, en begon mijne bankbiljetten te doorsnuffelen.
Hij telde er vijftig — het waren bankjes van duizend — verdeelde ze in twee pakjes, elk van vijf en twintig, die hij zorgvuldig toespeldde (de keerzijde van zijn jas diende hem als speldekussen), legde het eene pakje weer in de brandkast, stak het andere in zijn zijzak, sloot de brandkast, en gaf mij den sleutel terug. Vervolgens nam hij zijne handschoenen en zijn hoed, en maakte aanstalten om te vertrekken.
Mijn bloed kookte! Ik was buiten mijzelven van woede, en legde mijn revolver aan, waarop de ongenoode bezoeker, zonder de minste gemaaktheid, een stoel nam en ging zitten.
U schijnt in de meening te verkeeren, dat ik u een nadere verklaring schuldig ben, zeide hij. Hier hebt u mijn kaartje.“
Bij deze woorden reikte hij mij een elegant visitekaartje over, waarop ik las:

DAVID DAVID.

Makelaar in

rechtvaardige verdeeling der Goederen.

„Ik werk voor de groote socialistische maatschappij,“ zoo verklaarde hij mij, die zich, met vermijding van alle bloedvergieten, eene meer rechtvaardige verdeeling der rijkdommen ten doel stelt.
Wij zijn menschenvrienden, en willen de sociale quaestie op vreedzame wijze oplossen. Wij gelooven aan het principe, dat eigendom diefstal is, en krachtens deze stelling is diefstal onze voornaamste plicht. Elken nacht zenden wij onze behendigste makelaars in de stad uit. Hun vertrouwen wij de zaak toe, op de meest vreedzame wijze de kapitalen te verplaatsen; en opdat men de leden van ons verbond niet met alledaagsche gauwdieven zou verwarren, hebben wij onze agenten bevel gegeven, zich nooit iets meer toe te eigenen dan de helft van hetgeen zij vinden.
Al onze agenten bezitten overigens de meest strikte eerlijkheid, en trekken persoonlijk niet het minste voordeel uit de zaken die zij verrichten. Als schadeloosstelling kent de maatschappij hun 1 pCt. toe over het geld dat zij in de gemeenschappelijke kas storten. Vervolgens wordt dit geld verdeeld onder de 3 millioen lieden die van honger sterven, om vijf en twintig duizend luiaards in staat te stellen naar hartelust te eten. Nu heb ik het genoegen u te groeten.”
„En wat zoudt ge zeggen, heer makelaar, als ik mij het genoegen verschafte u met revolverschoten uitgeleide te doen?” vroeg ik.
„Ik arbeid altijd in stilte, mijnheer,” antwoordde hij, en sterven, dat hoort bij mijn beroep. Ik zou niets zeggen.”
Dit antwoord vond ik zoo mooi, dat ik hem, met de bankbiljetten in zijn zak, liet vertrekken, verheugd als ik was, dat men mij op zulk een eerlijke wijze had bestolen.



Maastricht, 20 Juni.


Algemeen Stemrecht.

Heden heeft te Beverwijk eene verkiezing plaats voor een lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
Evenals te Gouda geldt ook hier de eenige leuze: „Vóór of tegen de kieswet“, en als ongelukkig gevolg van de verdeeldheid die in de katholieke partij heerscht, zien wij het verschijnsel dat de eene R. K. Kiesvereeniging den niet-katholieken oud-minister Hartsen, maar een tegenstander van de uitbreiding van het kiesrecht, als candidaat stelt, terwijl eene andere R. K. Kiesvereeniging het oud-Kamerlid mr. Borret, die vóór uitbreiding is, voorstaat.
Zondag werd te Beverwijk eene meeting ten gunste van de candidatuur Hartsen gehouden, waarbij de heeren van Vlijmen en Bahlmann als sprekers optraden. De eerstgenoemde sprak als volgt over „algemeen stemrecht“:
Na herinnerd te hebben aan de bekende uitspraak van Pius IX, dat het algemeen stemrecht de „algemeene logen“ is, na verder gewezen te hebben op de scherpe veroordeeling ervan door den Belgischen staatsman Woeste en nog onlangs in den „Moniteur de Rome,“ het officieuse orgaan van het Vaticaan, stelde spreker verder in het licht, dat door het algemeen stemrecht de blinde macht van het getal wordt gehuldigd, dat het niet dan een hoogst ongetrouwe uiting is van den volkswil, dat het geboren is uit de revolutie en steunt op het valsche beginsel van de algemeene gelijkheid der menschen,
De gelijkheid der menschen voor God wil spreker allerminst ontkennen, maar, gelijkheid wat maatschappelijke beteekenis en invloed aangaat, is onzin. Dit blijkt zoo duidelijk mogelijk uit het groote verschil van gaven en talenten, den menschen toebedeeld.
En is het geen groote dwaasheid, den bedelaar evenveel invloed in het Staatsbestuur toe te kennen als den patroon, die tal van werklieden in zijn dienst heeft?
Maar, zal men zeggen, de kieswet-Tak geeft slechts een „uitgebreid,“ niet het„algemeen“ stemrecht. Die uitbreiding, antwoordt spreker, is zoo groot, dat feitelijk het algemeen stemrecht wordt ingevoerd. En kan zulk een uitgebreid kiesrecht in ’s Lands belang worden geacht? Neen, het is in hooge mate verderfelijk, het bedreigt de zedelijke en maatschappelijke orde, het schept een gevaar voor de Constitutie en het gezag van de Kroon.
Men raadplege de ondervinding en beschouwe de werking van het algemeen stemrecht in de landen waar het wordt toegepast.
Daar heeft men allereerst de Vereenigde Staten van Noord-Amerika, waarop men zich het eerst en het liefst beroept, wanneer men de democratie meent te moeten aanprijzen. Welnu, men leze eens aandachtig het hoogst belangrijke artikel van den zeereerw. pater P. Bruin in de „Studiën”, het bekende tijdschrift der EE. PP. Jesuïeten, dat over de verkiezingen in de Vereenigde Staten handelt.
Daar zal men met welsprekende feiten en cijfers vinden aangetoond, dat het gros der amerikaansche kiezers zich met de verkiezingen, die daar veel talrijker zijn dan elders, wijl ook de meeste ambtenaren door het volk moeten gekozen worden, niet direct inlaat, maar dat zij geheel onder den invloed staan van „politicians“, politieke drijvers en geldmannen, die het kapitaal moeten verstrekken, zonder hetwelk geen resultaat mogelijk is. Elke plaats of post moet met geld en altijd meer geld worden gekocht.
Als illustratie op dit koopsysteem herinnerde spreker aan het verhaal, volgens hetwelk een onbekende hand op de koets, waarmede de vorige President na zijn keuze naar het Kapitool te Washington reed, zou hebben geschreven: „Gekocht voor 2,000,000 dollar.“ De amerikaansche verkiezingen berusten geheel op omkooping in het groot, en deze is de kanker geworden van het amerikaansche staatsleven, dat aanvankelijk gezond en krachtig bloeide, zoo lang mannen van edel en eerlijk karakter aan het roer waren.
Maar hoe men daar ook zucht en jammert over de invoering van het algemeen stemrecht, terugkeer is niet mogelijk, want de meerderheid der niet-bezitters zullen zich krachtig verzetten tegen weder-invoering van den census als maatstaf voor kiesbevoegdheid.
Ook Zwitserland heeft wrange vruchten geplukt van het algemeen stemrecht, dat tot onzalige burgertwisten — men denke aan de gebeurtenissen in het kanton Tessino — aanleiding heeft gegeven.
En Frankrijk? Ach! de beste en ernstigste zonen van dat land uiten de welsprekendste klachten over de verblindheid der naar geld en genot dorstende menigte, die het algemeen stemrecht misbruikt, om een nieuwe revolutie voor te bereiden. Het Panama-schandaal was zelfs niet noodig, om tot het inzicht te komen, dat de lieden, die in den laatsten tijd de publieke zaak in Frankrijk leiden, grootendeels eerzuchtige intriganten zijn, die met geld en fraaie beloften naar de volksgunst dingen om zich aldus op een voetstuk te kunnen plaatsen. Maar bij die ijdele beloften vindt het volk minder baat dan bij den steun van de minste vereeniging van liefdadigheid.
Door het algemeen stemrecht worden de bekwame bewindslieden vaak verdrongen en geraken personen van middelmatig of geen talent op het kussen, van wie blijkt dat zij, wat zij beloofden, niet kunnen volbrengen.
Het algemeen stemrecht wordt zoowel hier te lande als in België door de sociaal-democraten begeerd en geëischt als het middel, om den socialistischen heilsstaat zoo noodig met geweld te vestigen. Daartoe is onder meer noodig onteigening van den grond, met een fraaien naam „landnationalisatie“ gedoodt.
Aan zulke „landnationalisatie“ nu, met schending van het persoonlijk eigendomsrecht hecht de liberale candidaat Van Loenen Martinet, zijn goedkeuring.
Maar Paus Leo XIII in zijn encycliek „Rerum novarum“ noemt dezelfde landnationalisatie „in brandenden strijd met de rechtvaardigheid“, wijl het recht van persoonlijken eigendom een heilig en onaantastbaar natuurrecht is.
Het algemeen stemrecht moet, er valt niet aan te twijfelen, in de bedoeling van hen die er zoo onstuimig op aandringen, een middel zijn tot vestiging van de sociaal-democratische republiek, die dan algemeene welvaart zal schenken. Doch dit is een utopie, die voor geen verwezenlijking vatbaar is. En is het geen onrechtvaardigheid, te beweren dat onder het tegenwoordige regiem niets wordt gedaan, om de nooden van ’t volk te lenigen? Is niet een wet tot stand gekomen, om de vrouwen- en kinder-arbeid te bespreken? Is niet de belasting op de meest noodzakelijke levensbehoeften afgeschaft? Worden er geen Kamers van Arbeid voorbereid, om geschillen tusschen patroons en arbeiders te vereffenen? De pleitbezorgers van het algemeen stemrecht worden door zelfzuchtige beweegredenen geleid, en de socialistische gemeenteraadsleden van Parijs weten hen eigen beurs wel te spekken..
Het „mundus vult decipi” is hier vooral van toepassing.
O! riep spreker uit, kon ik mijn woorden kracht geven, om u het volle gevaar van dat algemeen stemrecht naar waarde te doen gevoelen en u te waarschuwen tegen hen die het ons willen bezorgen! De rechten van den eigendom en het wettig gezag van de Kroon wordt er door bedreigd, en wie weet of geen nieuwe kerkvervolging voor ons Katholieken te wachten staat, zoo radicalen, sociaal-democraten en anti-revolutionnaire volkspartij zich tegen ons ververbinden.
Wanneer men den Katholieken des ondanks het algemeen stemrecht durft aanprijzen, zou spreker willen uitroepen: „Wacht u voor de valsche profeten, die in schaapskleederen tot u komen.” Het verstandige woord van prof. Opzoomer, dat men niet lichtvaardig met de gewrochten der geschiedenis moet omgaan, moge van een zoo gevaarlijken stap als de invoering van het algemeen stemrecht terughouden.
Spreker maant aan om naar de waarschuwende stem van den Pans te luisteren ten einde niet in gevaar te komen de mogelijke gevolgen van het algemeen stemrecht omverwerping van den troon, vreemde heerschappij, kerkvervolging, te moeten verduren.
Spreker zou voor de verantwoordelijkheid terugschrikken om zijne stem aan de kieswetvoorstellen te geven. Men wane niet, dat door medewerking der Katholieken aan het tot stand komen van het algemeen stemrecht dit er minder gevaarlijk om zal worden.
Tegenover de gevolgon ervan zullen de Katholieken machteloos staan. Onbegrijpelijk is het, dat dr. Schaepman het ontwerp-Tak „een kloeke daad” kon noemen. En waar de heer Borret zegt: „het komt toch”, zou spreker willen vragen, of men, op het punt door een leeuw aangevallen te worden, zich zonder tegenweer moet laten verslinden, als men wapenen ter beschikking heeft.
Tegen de opvattingen van Dr. Schaepman in deze protesteert spreker nadrukkelijk.
Wat van onze zijde behoort gedaan te worden, is zoo duidelijk mogelijk: onverschrokken pal staan tegen het algemeen stemrecht, hetgeen voor de katholieke kiezers van Beverwijk beteekent, Dinsdag a.s. hun stem uit te brengen op jhr. Hartsen.
Vervolgens kwam mr. Bahlman aan het woord, die begon met de mededeeling van de verhindering van den heer De Ras, om hier het woord te voeren, waarom hij als diens plaatsvervanger zou optreden.
De vorige spreker had het onderwerp van het algemeen stemrecht reeds zoo degelijk en uitvoerig besproken, dat hem slechts weinig stof bleef overgelaten. Hij herinnerde allereerst aan de betreurenswaardige verdeeldheid, die naar aanleiding van de behandeling der legerwet-Bergansius tusschen de katholieke Kamerleden is ontstaan.
Spreker is van oordeel, dat voor ons Land eer naar krimping dan naar uitbreiding der levende strijdkrachten moet worden gestreefd, en dat een duurzaam bondgenootschap met eenige andere Staatspartij door de Katholieken niet moet worden aanvaard. Zoo was ook vroeger hunne handelwijze, gelijk de geschiedenis leert.
In 1795 ijverden zij, in bond met de patriotten, voor het scheppen van nieuwe toestanden, waarbij hun rechten erkenning zouden vinden; in 1853 bestreden zij met de liberalen de calvinitische overheersching, en in den laatsten tijd hadden zij naast de anti-revolutionnairen gestaan in den schoolstrijd.
Zoo kan en behoort de Katholieke Staatspartij de zamenwerking met andere partijen voor een bepaald doel te aanvaarden, maar zij moet daarna haar volle vrijheid hernemen.
Door een blijvend bondgenootschap zou zij haar vrijheid verliezen, en ook het kunkeren naar eereposten en ministeriëele zetels zou haar noodlottig worden.
Van de katholieke ministers beleefden wij tot heden weinig pleizier. Onder Van Lilaar werd de doodstraf afgeschaft, onder Gericke van Herwijnen ons gezantschap bij Z. H. den Paus opgeheven, onder Van der Does de Willebois zijnde pauselijke wapenschilden weggenomen, onder Bergansius is eene Legerwet ingediend, die zooveel onheil heeft gesticht. Waar een katholieke minderheid in een christelijk Ministerie zitting neemt, daar kan men, bij de bekende steiloorigheid der anti-revolutionnairen, er zeker van zijn, dat hij naar hun pijpen zal hebben te dansen.
Tegen het juk, dat men ons door de legerwet-Bergansius op den nek wilde leggen, hebben de noordbrabantsche kiezers zich eindelijk krachtig verzet, omdat daardoor in strijd werd gehandeld met het in 1888 vastgestelde katholieke „Program van Actie,“ waarin onnoodige verzwaring van financiëele en persoonlijke lasten werd veroordeeld.
Bij de verkiezing in 1891 moesten de noordbrabantsche kiezers toonen, dat het hun ernst was met het verzet tegen de Legerwet en zij moesten dit doen door intrekking van het mandaat van den heer Borret, die, in strijd met het genoemd Program van Actie, de meest omvangrijke concessies in zake de Legerwet wilde doen.
Om na al het voorgaande nog iets van het algemeen kiesrecht te zeggen, of liever van het algemeen stemrecht (want waar er veel „stemmen„, zijn er toch slechts enkelen, die „kiezen“), dit vindt in Duitschland toepassing. Maar Bismarck heeft er den schadelijken invloed aanmerkelijk verminderd, door te bepalen dat het lidmaatschap van den „Reichstag“ gratis moet worden vervuld. Zoo wordt althans eene zekere categorie uitgesloten van personen die zich door de bezoldiging en andere mogelijke geldelijke voordeelen zouden laten verlokken, om een plaats in de vertegenwoordiging te veroveren.
En nu komt de vraag: Waarom moet op jhr Hartsen en niet op mr. Borret worden gestemd? Men had te recht bij deze vacature den wensch geuit, dat een verzoenende candidatuur zou worden gesteld, en deze was gevonden in jhr. Hartsen, die ook reeds vroeger de candidaat der Katholieken is geweest. Maar achterna was gebleken, dat het van zekere zijde met die verzoenende candidatuur geen ernst was, en dat het de bedoeling was een voorstander van het algemeen stemrecht candidaat te stellen. De raad, van zekere zijde te Gouda gegeven: „geen enkele stem op Bastert!“ bewijst genoeg, dat de quaestie geheel beheerscht wordt door de vraag: voor of tegen de Kieswet? Dat in het district Beverwijk een katholiek geen kans van slagen heeft, is aan die zijde genoeg bekend, maar de toeleg is, Borret in herstemming te krijgen en zoo te verhinderen, dat een tegenstander der Kieswet worde gekozen. En heeft de heer Borret in de redevoeringen, thans hier in het district gehouden, eenige satisfactie gegeven, waardoor hij voor de katholieke kiezers aannemelijk is geworden? Volstrekt niet. De wijzigingen, die hij in de nieuwe Kieswet verlangt, zijn van zoo weinig beteekenis, dat zij geheel waardeloos zijn.
Wat baat het, den leeftijd der kiezers een paar jaren te verhoogen, en wat is er gewonnen met dien eisch van tweejarig verblijf in de gemeente, om tot de uitoefening van het kiesrecht bevoegd te zijn? Is dat een bewijs van maatschappelijken welstand? Maar de heer Borret zal als president der „Vereeniging van den H. Vincentius“ toch zeker weten, dat generaties van bedeelden in de groote steden steeds op dezelfde plek wonen. Neen, zulke beperkingen hebben geen waarde, en het is voor katholieke kiezers een onmogelijke zaak, iemand in de Kamer te brengen, die op dit punt zoo ver wenscht te gaan.
Nog stond spreker een oogenblik stil bij de militaire quaestie. De heer Borret zou verklaard hebben, dat hij hoopte dat de militaire voorstellen van den tegenwoordigen minister van Oorlog geen succes mochten hebben.
Maar spreker is van oordeel dat de militaire plannen van minister Seyffardt minder verwerpelijk zijn dan die van den vroegeren minister Bergansius. Zij naderen dichter tot het stelsel vroeger aanbevolen door den kathelieken minister van Oorlog, Reuther, die tegen den persoonlijken dienstplicht gekant was.
Spreker vreest dan ook, dat bij den heer Borret, zoo deze een zetel in de Kamer zou hernemen, de oude liefde voor het legerontwerp-Bergansius zich opnieuw zou openbaren.
Katholieke kiezers van Beverwijk, zoo ongeveer besloot de heer Bahlmann, wilt gij een struikelblok zijn voor de eenheid in de katholieke partij en de bestaande verdeeldheid bestendigen, kiest dan mr. Borret; — doch oordeelt gij dat de katholieke kamerleden, die, met een paar uitzonderingen, den strijd tegen de kieswet-Tak voeren, het juiste en goede standpunt innemen, kiest den Dinsdag a.s. jhr. C. Hartsen tot uw afgevaardigde.
Gij zult ons, katholieke Kamerleden, daarmede steun en opbeuring in den strijd