Pagina:Ontleedkundige tafelen ... verrijkt met eenen ... bladwijzer, en aanhaalingen der plaaten van B. Eustachius (IA b22034043).pdf/151

Deze pagina is niet proefgelezen

Se liek UN DG ieee EL EN

4. De borst-tongbeenfpier Cfernohyoides): zij ontttaat van het borstbeen en van het fleuteibeen, en plant zig in aan ’t ondergedeelte van “t grondituk des tongbeens: 2ij trekt herzelve nederwaards. : oO

5. De febouderbladstongbeen{pier Comohyoides)): zij neemt haar begin aan den boveniten rand van ’t tchouderblad, en eindigt aan her onderite en zijdelijk gedeelre van het groadftuk des tongbeens: deeze {pier heeft in het midden eenen langen en {imallen pees, en haare wer- king is, het tongbeen naar ond¢ren en ecnigzins zij- waards te trekken, fe

De tong kan ontelbaar veel beweegingen maaken, en deeze worden uitgewerkt, niet alleenlijk door de vijfpaar f{picren, welken zig met haare eene einde aan de tongs en met het andere aan andere deelen hechten; maar ook door de vieeschvezelen zelyen, die in de tong haaren oorfprong neemen, en eyen daar ook haar einde vinden: WINSLOW noemt deeze laatfte, inwendige {pieren, en de andere uitwendige: andere {chrijvers geeven aan de inwendige f{pieren eenen anderen naam, en heetenzetong- fpier , waaronder men dan alleenlijk die fpiervezelen ver- ftaat, waaruit het lichaam der tong famengetteld is, wel- ke gedecitelijk in de lengte en gedeeltelijic dwars loopen,

De uitwendige fpieren zijn de volgende:

1, De kins-tongfpier (genioglofus): deeze neemt haaren oorfprong van de kinsvereeniging der onderkaak, bo- ven de kinstongbeenfpier , eindigt in de fengte aaa het onderdeel der rong, en beweegtdezelve voorwaards,

2. De gronds-tong {pier (baftogloffius): zi begint van den bo. venrand van ’t prondftuk des tongbeens, niet verre van den grooten hoorn, en plant zig in aan het onder. deel van den bodem der tong.

3. De hoorus-tong/pier Cceratog nus): zij neemt haaren oorfprong aan den grooten hoorn van her tongbeen en plant zig ter zijde aan den wortel der tong in. ‘

4. De kraakbecns tongfpier (ehondroglofus): 2i; begint aan het uiteinde van den grooten hoorn des tongbeens on plant zig ter zijden en meer naar achteren in aan de tong: deeze drie fpieren beweegen de tone achter- en onder-waards, en verkorten aldus de tone.”

5+ De priemstongfpier CAglogtofs): 23} begint aan het priemswijze uititesk{(el, en eindigt aan het onderite, �