Pagina:Opstellen over de Wereldtaal.pdf/16

Deze pagina is proefgelezen

inktkoker, een plank, een huis, een denkbeeld, enz. zijn allen onzijdig.

Al het overtollige moet vervallen: daarom geen lidwoorden, bepalende zoowel als onbepalende.

De zelfstandige naamwoorden, bijvoegelijke naamwoorden, bijwoorden en werkwoorden kunnen door een enkel voor- of achtervoegsel vergroot, verkleind en slecht gemaakt worden, en ook het tegenovergestelde aanduiden. Een paar voorbeelden: a. Zelfstandige naamwoorden: tidel = onderwijzer, löpatidel = hoofdonderwijzer; söl = heer, sölil = heertje; dom = huis, ledom = paleis, ludom = hut, ludomil = hutje; b. Bijvoegelijke naamwoorden: gudik = goed, van gud = goedheid; läbik = gelukkig, van läb = geluk; c. Bijwoorden: gudiko = wel; läbiko = gelukkiglijk.

Uit elk zelfstandig naamwoord kan men een werkwoord, een bijvoegelijk naamwoord en een bijwoord vormen. Tot een voorbeeld nemen wij het woord pük, taal. Dit woord pük is het engelsche speak, vervormd of, om zoo te zeggen, gevolapükiseerd naar de volgende beginselen: de s is volkomen overtollig, blijft peak; de ea is een tweeklnak - volapük kent geen tweeklanken - dus voor ea een ü = pük. Ziehier hoe volapük gebruik makt van dit stamwoord pük:

Pük, taal, spraak; pükik, de taal betreffend; pükatidel, taalleeraar; pükapök, taalfout; pükön, spreken; pükönibid, spreekwijze; pükönamod, manier van spreken; motapük, moedertaal; volapük, wereldtaal.
pükat, redevoering; pükatil, redekaveling; pükatön, een redevoering houden; pükav, taalwetenschap; pükavik, taalgeleerd.
püked, spreuk; pükedik, spreukachtig; pükedavöd, spreekwoord; pükedavödik, spreekwoordelijk; vödapüked,