Pagina:Opstellen over de Wereldtaal.pdf/59

Deze pagina is proefgelezen

Boven heb ik aangetoond, dat de taal niet is een zoogenoemd organismus, dat is: iets zelfstandigs, iets onafhankelijks van iets anders, maar eenvoudig is een uitvloeisel, een product, van den menschelijken geest en van de menschelijke spraakorganen. Als nu de taal gemaakt was door de uitnemendste geesten, door denkers, die met bewustzijn en op logische grondslagen de taal hadden uitgedacht en voortduren verbeterd en volmaakter gemaakt; als de taal het product was van een Socrates, een Descartes, een Spinoza, een Schopenhauer, een Comte, een Mezzofanti....... zekerlijk, wij zouden thans een taal hebben, waarmede men alle denkbeelden en begrippen bepaald en stellig en door de eenvoudigste en consequent gebruikte middelen zou kunnen uitdrukken en aan anderen mededeelen. Maar Fricke zegt te recht: „Alle talen zijn, vergeleken met het ideaal der taal, uiterst onbeholpen werktuigen om de wereld der menschelijke gedachten uit te drukken, en zij zullen het blijven, zoo lang de talen door den geesteloozen Usus alleen geschapen en geregeerd worden.” Usus, gebruik, gewoonte, zoo noemt Fricke het; onze nederlandsche taalkundigen noemen het de spraakmakende gemeente, en voor niet weinigen onder hen is die spraakmakende gemeente een soort van orakel, waarnaar zij luisteren, alsof in zijne uitspraken de hoogste taalwijsheid was opgesloten. Er zijn zelfs taalbeoefenaars, die boeken schrijven over baker- en kindermeid-rijmpjes; die met zorg de zinlooze liedjes opschrijven, door kwâjongens langs de deuren gegild op Sinte Maarten en Sint Niklaas; die met innig welgevallen opteekenen, als een soldaat, in plaats van: ga heen! kom, poets'm! of een matroos: allo snij er uit! of een policiediender: