Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/111

Deze pagina is proefgelezen
51
FAMILIE SULIDAE — ROTSPELIKANEN.

kleed, waartusschen na 3 weken de vederen van het jeugdkleed te voorschijn komen. De jongen worden gevoed met halfverteerde visch, die het jong door zijn bek in de keel van de ouden te steken opneemt, een wijze van voeden van de jongen, die aan alle Pelecaniformes eigen is. Wanneer de jongen volwassen zijn en vliegen kunnen, wordt de broedplaats verlaten en leven de vogels verder op zee. Hun voedsel bestaat bijna uitsluitend uit visschen, die aan de oppervlakte of weinig diep zwemmen; haring schijnt hun hoofdvoedsel te zijn, eveneens kleine Gadus-soorten en makreel. Zij visschen meestal in gezelschap; boven vischrijke plaatsen zweven zij hoog boven de zee en vallen gelijk steenen met een plons in het water, blijven even onder en verschijnen weder met hun buit aan de oppervlakte, om spoedig weder op te vliegen. In het vliegen hebben zij een groot uithoudingsvermogen; hun vlucht is snel en zwevend, en zij kunnen zich hoog in de lucht verheffen, al cirkelend, zonder merkbare vleugelslagen. Op het water vertoeven zij eigenlijk alleen om te slapen. Op het land bewegen zij zich onbeholpen en betreden dit ook alleen in den broedtijd. Zelfs het vliegen over land vermijden zij; de voorwerpen, die men ver van de zee in het binnenland soms vindt, zijn door stormwind afgedreven en steeds ten doode opgeschreven. Het stemgeluid van den Jan van Gent is een onaangenaam keelgeluid, eenigszins klinkende als karra karra of korra korra, dat hij vooral op de broedplaatsen laat hooren.