Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/133

Deze pagina is proefgelezen
65
FAMILIE ARDEIDAE — REIGERS.

Jeugdkleed. Voorhoofd en bovenkop donkergrijs; verlengde vederen van het achterhoofd donker blauwgrijs; kin en keel wit; voorhals wit met een dubbele rij blauwzwarte of donkergrijze vlekken; zijden van den hals en achterhals grijs; rug en bovenzijde van de vleugels bruinachtig grijs, zijden van het lichaam en ondervleugeldekvederen grijs; verlengde vederen aan de zijden van de borst grijs met breede overlangsche witte schachtstrepen; het midden van de borst en de buik wit met zwarte strepen; staart grijs; onderdekvederen van den staart wit; slagpennen donker blauwgrijs; vleugelbocht wit, roestbruin getint. Iris geel, naakte huid voor de oogen geelachtig groen; bovensnavel grauw, ondersnavel geel; pooten grauwbruin.

Dit kleed dragen de jonge vogels tot den eersten winter en gaan dan over in een kleed, dat het midden houdt tusschen het jeugdkleed en het volkomen kleed. Voorhoofd grijs, lange vederen van het voorste gedeelte van de kruin wit en grijs, bovenkop blauwzwart met eenige een weinig verlengde vederen aan het achterhoofd; kin, keel en kopzijden wit; voorhals wit met zwarte vlekken; vederen van den benedenhals iets verlengd; halszijden en achterhals grijs; rug grijs, nog geen opvallend verlengde rug- en schoudervederen; borst en buik wit, met enkele zwarte lengtestrepen; aan de borstzijden verlengde blauwzwarte vederen, waarvan enkele met witte schachtstreep; borst en buik omzoomd door zwartgrijze vederen; zijden van het lichaam grijs; dijen wit, grijs getint; staart grijs, onderstaartdekvederen wit; vleugels grijs, onderdekvederen grijs, slagpennen blauwgrijs; vleugelbocht wit, roestbruin getint. Iris geel, naakte huid voor het oog geel; snavel geel met donkeren rug; pooten olijfbruin.

Dit onvolkomen kleed dragen de vogels in hun tweede jaar en gaan pas tegen hun derde jaar in het bovenbeschreven volkomen kleed over.

Donskleed. Bovenzijde donkergrauw; op den kop rechtopstaande, lange witte haarachtige vederen; onderzijde lichtgrauw. Iris grijswit; snavel en pooten vleeschkleurig grauw. Kin, keel en voorhals naakt en geelachtig grauw van kleur.

 

Voorkomen en levenswijze. De blauwe reiger komt als broedvogel voor in Europa en Azië tot bijna bij den poolcirkel, in Afrika tot Kaapland en op Madagascar. In onzen Indischen Archipel, alsmede in Australië, is hij eveneens waargenomen, doch schijnt aldaar niet te broeden. In ons land komt hij in tamelijk groot aantal voor en broedt er, meestal in min of meer uitgebreide kolonies, soms echter in enkele paren, op hooge boomen in bosschen, op alleenstaande boomgroepen en in het struikgewas of het riet langs plassen. Het meerendeel van onze reigers verlaat ons in het najaar om vroeg in het voorjaar weder terug te keeren, echter blijft een vrij groot aantal voorwerpen den winter over, die echter bij strenge vorst meestal den dood vinden.

In het begin van Februari, soms in de laatste dagen van Januari komen de reigers op hun broedplaatsen terug en in het laatst van Februari of in het begin van Maart zijn de vogels reeds met broeden begonnen. De groote nesten, tot bijna een meter in doorsnede, worden vervaardigd van doode takken en van binnen soms gevoerd met zachter materiaal, als hooi, riet, mos, wol, etc. Het legsel bestaat meestal uit 4 eieren, soms 5 of

9