Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/144

Deze pagina is proefgelezen
72
FAMILIE ARDEIDAE — REIGERS.

onze grenzen te worden waargenomen. De oudste mededeeling, die wij over deze soort uit ons land bezitten, is een mededeeling in den „Beredeneerde catalogus" van de vogelcollectie, bijeengebracht door den Heer A. Vroeg, en verkocht te 's Gravenhage op den 6den October van het jaar 1764; wij lezen daarin op p. 30, dat een voorwerp van Ardea alba, in die collectie aanwezig, gevangen werd in de provincie Overijssel terwijl tevens melding gemaakt wordt van een ander voorwerp, dat bij Rotterdam geschoten werd (zie Notes from the Leyden Museum, XXXIV, 1911–'12, p. 66). In Januari en Februari 1855 schijnen meerdere exemplaren in ons land waargenomen te zijn, waarvan er twee bij Zutphen geschoten werden, volgens den Heer B. Harmsen (in Herklots, Bouwst. Faun. van Ned. II, 1858, p. 216), en andere voorwerpen bij Maastricht en Breda volgens Schlegel (l.c.). Nadien zijn geen gevallen van voorkomen meer bekend geworden en van al de geschoten voorwerpen is er thans nog slechts één bewaard, een ♀, dat 2 Februari 1855 bij Zutphen geschoten werd en in het bezit kwam van wijlen den Heer J.P. van Wickevoort Crommelin en thans in 's Rijks Museum te Leiden bewaard wordt. De groote zilverreiger broedt in Hongarije, Boelgarije, Roemenië en Zuid-Rusland, en verder in Zuid-Azië en vermoedelijk ook in Noord-Afrika; in den winter is hij tot in Zuid-Afrika waargenomen. In Oost-Azië, den Indo-Australischen Archipel en Australië wordt hij door een zeer nauw verwanten vorm, die steeds een gelen of oranje-gelen bek en kortere rugvederen heeft, Egretta alba timoriensis (Lesson), vervangen, terwijl in Noord- en Zuid-Amerika een verwante vorm voorkomt, Egretta alba egretta (Wilson), die een langere rugversiering en een meestal gelen snavel heeft, en wiens scheenbeen gelijk van kleur is met het loopbeen. De broedtijd van den grooten zilverreiger in Europa begint in Mei. De vogel bewoont in enkele paren of in kleine kolonies groote rietvelden of uitgestrekte moerassen en maakt zijn nest op den grond van takken, riet en waterplanten; soms echter nestelt hij ook op boomen. De eieren, 3 à 4, soms 5 in getal in een legsel, gelijken zoowel in grootte als in kleur op die van den blauwen reiger. De jongen zijn met een wit dons bedekt. In levenswijze gelijkt onze vogel op den blauwen reiger, ook in zijn manier van vliegen, in zijn stemgeluid en in zijn voedsel. Door aanhoudende vervolging, terwille van zijne prachtige rugvederen, is de groote zilverreiger overal zeldzamer geworden en op sommige plaatsen, waar hij vroeger broedde, verdwenen. Indien internationale wetten niet spoedig de wufte ijdelheid, zoowel van mannen als van vrouwen om zich met vederen te versieren, onmogelijk maken, zal deze prachtige vogel binnen afzienbaren tijd van de aarde verdwenen zijn.