N°. 25.
Ixobrychus minutus (Linnaeus).
HET WOUDAAPJE.
Plaat 30: oud ♂ en ♀ in het tweede jaar.
„ 31: oud ♀ en jong ♂.
Ardea minuta, Linnaeus, Syst. Nat. ed. XII, 1766, p. 240. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 371. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 584, IV, 1840, p. 383. Schlegel, Vog. van Ned., 1854–'58, p. 387, pl. 196 en 197. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 146, pl. 19, fig. 11, 12 en 12a.
(Ardea) ardeola, Nozeman en Sepp, Ned. Vog. I, 1770, p. 57, pl. 29 en 30.
Ardetta minuta, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 66. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 137. Van Pelt Lechner, Ool. neerl. II, 1910–'13, pl. 120.
Ardetta minuta minuta, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 84.
Ixobrychus minutus, Snouckaert van Schauburg, Jaarber. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 101.
Nederlandsche volksnamen: Woffer, Houtpitoortje, Woudhopje, Woudop (Nozeman); Kleine butoor, Houtbutoortje (Schlegel). Friesch: Lytse Reiddomp, Woffer (de Vries).
Engelsch: Little bittern.
Duitsch: Zwergrohrdommel.
Fransch: Blongios.
Beschrijving. Oud ♂. Voorhoofd, bovenkop en achterhoofd zwart met groenen glans; vederen een weinig verlengd; kin en keel wit, met okergele streep over het midden; hals okergeel, de zijvederen verlengd, schuin naar beneden en naar achteren gericht, aan hun uiteinde grijs met violetgrauwe tint; achterhals kaal; streek achter het oog violet-grauwgrijs; rug, schoudervederen, stuit en staart zwart met groenen glans; kleine bovenvleugeldekvederen okergeel, groote licht violetgrijs, de binnenste met zwarte binnenvaan; slagpennen zwart; ondervleugeldekvederen wit met okergele tint; borstvederen wit, okergeel aan het einde en met min of meer duidelijke donkerbruine schachtstrepen; vederen van de zijden der borst iets verlengd, bruinzwart met okergele randen; buik en onderstaartdekvederen wit; zijden van het lichaam okergeel met fijne donkerbruine schachtstrepen. Iris geel, teugels geelgroen, huid rond het oog geel; snavel geel, rug naar de punt toe donkergrauw; pooten licht geelgroen. Vleugel 147–152; staart 50–55, snavel 46–50, loopbeen 42–49 mm.
Oud ♀. Voorhoofd, bovenkop en achterhoofd zwart met zwakken groenen glans, vooral