de oude vogels het voedsel in het nest uit. De ooievaar voedt zich voornamelijk met kikkers, visschen, slakken, wormen en insecten, ook met slangen, hagedissen, jonge vogels, muizen, ratten, mollen, zelfs jonge hazen in het leger zijn niet veilig voor hem; in Zuid-Afrika is hij een ijverig sprinkhaanverdelger, hetgeen in lateren tijd hem dikwijls verderfelijk geworden is, nu men aldaar de sprinkhaanplagen door middel van vergift tracht te bestrijden. Bij het zoeken van zijn prooi stapt de ooievaar langzaam over de weilanden, langs de slooten en over het bouwland en staat niet, gelijk de reiger langen tijd op dezelfde plaats onbeweeglijk te loeren. De vlucht van den ooievaar is langzaam en statig, met onbeweeglijke uitgespreide vleugels zweeft hij in groote kringen rond; onder het vliegen strekt hij den hals uit, niet recht naar voren, maar eenigszins naar beneden, terwijl hij ook de pooten iets benedenwaarts naar achteren strekt. Een stemgeluid bezit de ooievaar niet, slechts een soort gesis kan hij doen hooren; echter vervangt het bekende klepperen met den snavel, waarbij deze zoowel in gewonen stand, als achterover langs den rug gehouden wordt, zijn stem. De jongen in het nest brengen dit snavelgeluid reeds voort. Tegen het laatst van Augustus verzamelen onze ooievaars zich tot groote vluchten, die hoog in de lucht en zonder dat de vogels in een bepaalde orde vliegen, wegtrekken, zoowel in zuidwestelijke als in zuidoostelijke richting, voornamelijk echter langs de westkust van Europa, om in Afrika te overwinteren. Het terugkomen in het voorjaar heeft niet plaats in groote vluchten, maar in gezelschappen van eenige individuen; soms verschijnen voorwerpen geheel alleen.
Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/180
Deze pagina is proefgelezen
94
FAMILIE CICONIIDAE - OOIEVAARS.