Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/187

Deze pagina is proefgelezen
99
 
Orde ARDEIFORMES.
Familie IBIDIDAE.
 

N°. 29.

Plegadis falcinellus (Linnaeus).

DE IBIS.

Plaat 35: oud ♂ en oud voorwerp in winterkleed.

 

Tantalus falcinellus, Linnaeus, Syst. Nat. ed. XII, 1766, p. 241.

Ibis sacra, Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 385.

Ibis falcinellus, Temminck, Man. d'Orn. 2e éd. II, 1820, p. 598, IV, 1840, p. 389. Schlegel, Vog. van Ned., 1854–'58, p. 397, pl. 201 en 202. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 151, pl. 20, fig. 2.

Plegadis falcinellus, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 68. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 138.

Plegadis falcinellus falcinellus, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 86. ld. Jaarber. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 100.


Nederlandsche volksnamen: Europeesche ibis, Zwarte wulp.

Engelsch: Glossy ibis.

Duitsch: Brauner Sichler.

Fransch: Ibis falcinelle.

 

Beschrijving: Oud ♂. Bovenzijde en voorste gedeelte van de zijden van den kop donkerbruin, aan het voorhoofd met een groenen, meer naar achteren met een violetten glans; vederen van bovenkop en achterhoofd een weinig verlengd; keel, oorstreek, hals, borst, buik, dijen, bovenrug, kleine bovenste vleugeldekvederen en de kortste schoudervederen donker roestbruin met min of meer wijnkleurige tint, enkele vederen van den bovenrug met glanzende, donkergroene randen; benedenrug, stuit, staart met de onder- en bovendekvederen, lange schoudervederen, groote bovenvleugeldekvederen, ondervleugeldekvederen en slagpennen glanzend donkergroen, bovenvleugeldekvederen, kleine slagpennen en staartpennen daarenboven met violetten en purperen glans. Iris donkerbruin; snavel donker grauwgroen, naakte keelhuid donkergroen, naakte teugels donkergroen, van boven en van onderen begrensd door een blauwachtig witte streep; pooten donker grauwachtig groen. Vleugel 280–300, staart 100–110, snavel 125–144, loopbeen 98–103 mm.

Oud ♀. Gelijkende op het oude ♂, doch kleiner en met korteren snavel. Vleugel 265–275, staart 98–100, snavel 107–113, loopbeen 82–85 mm.

Winterkleed. Kop en hals donkerbruin of zwartbruin, iedere veder langs de randen fijn gestreept met wit of grijsachtig wit; bovenrug, borst, buik en dijen donker zwart-