106
Familie PHOENICOPTERIDAE - FLAMINGO'S.
De flamingo's, die uiterlijk veel van de reigerachtigen afwijken, toonen in hun inwendigen bouw in menig opzicht verwantschap met de andere families dezer orde speciaal met de Ibididae; in enkele opzichten sluiten zij zich ook aan de orde der Anseriformes aan, zoodat zij een soort verbinding tusschen deze orde en die der Ardeiformes vormen, maar de laatste toch veel nader staan. De snavel is zeer eigenaardig van vorm, geheel afwijkend van de andere reigerachtige vogels. Hij is kort en dik, aan de basis met een weeke huid bekleed, vanaf het midden ongeveer sterk naar beneden gebogen. De bovensnavel is plat en breed, en ligt boven of sluit tusschen de bovenranden van den zeer hoogen ondersnavel. De randen van boven- en ondersnavel zijn van dwarse hoornplaatjes voorzien. Langs de zijden van den bovensnavel verloopt een groef, vanaf de neusgaten, die door een vlies gesloten kunnen worden, tot de punt. De tong is, in afwijking van de reeds behandelde families, dik en vleezig. De hals is zeer lang en dun. Eveneens zijn de pooten zeer lang; het scheenbeen is voor meer dan de helft onbevederd en evenals het loopbeen, met schilden bedekt. De 3 voorteenen zijn door volkomen zwemvliezen vereenigd; de achterteen is zeer kort, of soms afwezig, en hoog ingeplant. De staart is kort en recht afgesneden. De vleugels zijn vrij lang en smal. De flamingo's komen in Zuid-Europa, Afrika en Amerika voor en bewonen in groote troepen de zeekusten en de oevers van meren van de warmere streken en zoeken hun voedsel, uit kleine schaaldieren, weekdieren, wormen en ook plantendeelen bestaande, in het slib. Zij broeden in groote kolonies bijeen, maken een hoog nest en leggen 1 tot 3 witte, met een kalklaag bedekte eieren. De jongen zijn met een wit dons bedekt en verlaten kort na de geboorte het nest. Tot de familie de Phoenicopteridae behooren 3 genera, waarvan alleen Phoenicopterus voor ons in aanmerking komt.