Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/216

Deze pagina is proefgelezen

118

 
Orde ANSERIFORMES.
Familie ANATIDAE.
 

N°. 34.

Cygnus olor (Gmelin).

DE KNOBBELZWAAN.

Plaat 40: oud ♂ en jong ♂.

 

Anas olor, Gmelin, Syst. Nat. I, 2, 1789, p. 502. Nozeman en Sepp, Ned. Vog. V, 1829, p. 491, pl. 250, onderste figuur. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 523. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 830.

Cygnus olor, Temminck, Man. d'Orn. 2e éd. IV, 1840, p. 529. Schlegel, Vog. van Ned., 1854–'58, p. 525, pl. 288 en 289. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 207, pl. 28, fig. 8 en 9. Albarda, Aves neerl 1897, p. 100. Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 123. Id. Jaarber. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 101. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 139.

Cygnus olor immutabilis, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 100.


Nederlandsche volksnamen: Zwaan, Gewone zwaan.

Engelsch: Mute swan.

Duitsch: Höckerschwan.

Fransch: Cygne tuberculé.

 

Beschrijving: Oud ♂. Geheel wit. Iris donkerbruin; bovensnavel oranjerood; vleezige knobbel aan het voorhoofd, naakte teugels, basis, randen en punt van den bovensnavel, neusgaten, benedensnavel en kinhuid zwart; pooten dofzwart. Vleugel 590–645, staart 245–270, snavel 77–80, loopbeen 97–113 mm.

Oud ♀. Gelijkende op het oude ♂, doch kleiner en met kleineren knobbel aan het voorhoofd. Vleugel 550–580, staart 230–270, snavel 70–76, loopbeen 90–103 mm.

Jeugdkleed. Bruingrijs, hals en onderzijde lichter; buik wit. Iris donkerbruin; bovensnavel donkergrijs met een weinig vleeschkleurige tint; kleine, gedeeltelijk met witte veertjes bezette knobbel aan het voorhoofd, naakte teugels, neusgaten, randen en punt van den bovensnavel, benedensnavel en kinhuid zwart; pooten bleekgrijs.

In het tweede levensjaar is de knobbelzwaan geheel wit geworden en van oudere voorwerpen te onderscheiden door de bleekere roode kleur van den snavel en door den kleineren, dikwijls nog met enkele witte veertjes langs den rand bezetten knobbel aan het voorhoofd.

 

Voorkomen en levenswijze. De knobbelzwaan komt jaarlijks op den doortrek en als wintergast in ons land in klein getal voor en wordt omstreeks denzelfden tijd en op dezelfde plaatsen waargenomen als de beide andere zwaansoorten. Daar