Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/222

Deze pagina is proefgelezen

122

 
Orde ANSERIFORMES.
Familie ANATIDAE.
 

N°. 35.

Anser hyperboreus Pallas.

DE SNEEUWGANS.

Plaat 41: oud ♀ en jong ♂.

 

Anser hyperboreus Pallas, Spicil. zool. VI, 1769, p. 25. Temminck, Man. d'Orn. 2e éd. IV, 1840, p. 516. Schlegel, Vog. van Ned. 1854–'58, p. 514.

Anser hyperboreus hyperboreus, Snouckaert van Schauburg, Jaarber. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 102.

Anas hyperborea, Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 525. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 816.

Chen hyperboreus, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 97. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908'–09, p. 140.

Chen hyperboreus hyperboreus, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl 1908, p. 119.


Engelsch: Snow-goose.

Duitsch: Schneegans.

Fransch: Oie de neige.

 

Beschrijving. Oud ♂. Wit; groote slagpennen zwart met grootendeels witte schachten; duimvleugeltje en bovendekvederen van de groote slagpennen grijs. Iris donkerbruin; snavel rood; nagel grijswit, zijkanten zwart; pooten rood. Vleugel 425–435, staart 166–170, snavel 53–56, loopbeen 73 mm.

Oud ♀. Gelijk het oude ♂, meestal iets kleiner. Vleugel 410–440, staart 160–168, snavel 54–60, loopbeen 77 mm.

Jeugdkleed. Bovenkop, hals en rug grauwachtig grijs; kopzijden lichter; middelste bovenvleugeldekvederen grauwgrijs met witte randen; kleine bovenvleugeldekvederen, vleugelbocht, ondervleugeldekvederen, stuit en geheele onderzijde wit; zijden van het lichaam grijs; staart wit, op de bovenzijde grijs getint; slagpennen zwartgrauw, aan de basis grijs; duimvleugeltje en bovendekvederen van de groote slagpennen grijs. Iris donkerbruin; snavel aanvankelijk grauw, later roodachtig, met zwarte zijkanten; pooten aanvankelijk zwartgrauw, dan geelachtig grauw, en tegen den overgang in het volkomen kleed bleek rood.

Op den leeftijd van ongeveer een halfjaar beginnen de vederen van het volkomen kleed te verschijnen en gaan de voorwerpen geleidelijk in het witte kleed over, dat in het tweede jaar volkomen aangelegd is.