140
N°. 41.
Branta ruficollis (Pallas).
DE ROODHALSGANS.
Plaat 47: oud ♂ en jong ♂.
Anser ruficollis Pallas, Spicil. Zool. VI, 1769, p. 21, pl. IV. Temminck, Man. d'Orn. 2e éd. IV, 1840, p. 522. Schlegel, Vog. van Ned. 1854–'58, p. 521, pl. 285. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 205, pl. 28, fig. 7.
Anas rufficollis, Temminck, Man d'Orn. 1815, p. 533. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 826.
Branta ruficollis, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 100. Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 122. Id. Jaarber. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 102. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 141.
Nederlandsche volksnamen: Russische gans.
Engelsch: Red-breasted goose.
Duitsch: Rothalsgans.
Fransch: Oie à cou roux.
Beschrijving. Oud ♂. Voorhoofd, bovenkop, achterhoofd, achterhals, kin, keel, bovenvoorhals, breede streep onder de oogen, rug, stuit, vleugels, staart, achterste gedeelte van de borst en voorste gedeelte van den buik zwart; oordekvederen, zijden van den bovenhals, voorhals, halszijden en voorste gedeelte van de borst kastanjebruin; langs de halszijden een witte streep, die de bruine oordekvederen geheel omvat; het kastanjebruin van de borst begrensd door een smallen zwarten band, waarachter een smalle witte band, die zich dwars over den rug voortzet; tusschen snavelbasis en oog een groote witte vlek en achter het oog een kleinere; over den vleugel twee grijswitte banden, gevormd door de uiteinden van de middelste en groote bovenvleugeldekvederen; vederen aan de zijden van het lichaam wit, naar achteren toe met breede zwarte uiteinden; dijen wit, zwartbruin gevlekt; achterste gedeelte van den buik, anaalstreek, boven- en onderstaartdekvederen wit. Iris donkerbruin; snavel zwart, pooten bruinzwart tot zwart. Vleugel 353, staart 125–130, snavel 23–24, loopbeen 58–60 mm., gemeten aan 2 exemplaren.
Oud ♀. Gelijkende op het oude ♂, doch iets kleiner van afmetingen. Oude ♀♀ heb ik niet kunnen meten.
Jeugdkleed. Valer van kleur en minder zuiver van teekening dan het volkomen