Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/283

Deze pagina is proefgelezen
157
 

Genus Anas Linnaeus.

 

Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, 1758, p. 122.

 

Snavel ongeveer evenlang als de kop, breed en plat, aan de punt min of meer verbreed; nagel van den bovensnavel smal, naar beneden gebogen. Het loopbeen is kort, van geringere lengte dan de middenteen. De vleugels zijn vrij kort en puntig. De staart is wigvormig, de middelste pennen soms sterk verlengd. De seksen zijn verschillend van kleur. De mannetjes ruien tweemaal in het jaar en dragen na afloop der broedperiode een kleed, het zoogenaamde zomerkleed, dat op dat der wijfjes gelijkt. Tot het genus Anas, waarvan de genera Chaulelasmus, Nettion, Querquedula en Dafila door geen scherpe kenteekenen af te scheiden zijn, behooren ongeveer 50 soorten, die over de geheele aarde verspreid zijn. In ons land zijn 7 soorten waargenomen, waarvan er 5 regelmatig bij ons voorkomen, terwijl 2 uiterst zeldzame verschijningen zijn, die vermoedelijk wel uit gevangenschap ontvlucht zijn.

 

Tabel ter bepaling der soorten.

1 vleugellengte grooter dan 225 mm ............... 2
vleugellengte 225 mm. of daarbeneden ............... 4
2 loopbeen en teenen oranjerood of roodachtig ............... 3
loopbeen en teenen grijs .......... A. acuta.
3 spiegel violetblauw .......... A. boschas.
spiegel wit of grijs .......... A. strepera.
4 spiegel helder groen ............... 5
spiegel dof grijsgroen of grijs, pooten grijs .......... A. querquedula.
5 vleugeldekvederen grijs, pooten grijsachtig ............... 6
vleugeldekvederen blauw, pooten geelachtig .......... A. discors.
6 vederen van bovenkop kastanjebruin of bruinzwart met vale
randen; geen geelachtig witte vlek aan weerszijden van de
snavelbasis
.......... A. crecca.
vederen van bovenkop zwart of bruinzwart met vale randen;
een geelachtig witte vlek aan weerszijden van de snavelbasis
.......... A. formosa.