gekruld, de overige grijs met breede, witte randen. Iris donkerbruin; snavel olijfgroenachtig geel, punt olijfgroen; pooten oranjerood, nagels zwart. Vleugel 259–280, staart 95–105, snavel 50–58, loopbeen 40–48 mm.
Oud ♀. Kop en hals bruingeel, alle vederen van zwarte schachtstrepen voorzien, behalve die van kin, keel en bovenste gedeelte van den voorhals; vederen van rug, romp, zijde van het lichaam en schouders, alsmede bovenstaartdekvederen bruinzwart met min of meer breede bruingele randen en soms met bruingele schachtstrepen; borst-, buik- en onderstaartdekvederen bruingeel met bruinzwarte vlekken; staartpennen bruinzwart met geelbruine randen en een geelbruine V-vormige vlek in het midden; vleugels als bij het ♂. Iris donkerbruin; snavel licht olijfgroen, punt donkerder, ondersnavel geelachtig oranje; pooten oranjerood. Vleugel 245–268, staart 95–104, snavel 47–55; loopbeen 40–43 mm.
Oud ♂ in zomerkleed. Gelijkende op het ♀, doch de bovenzijde is donkerder, daar de lichte vederzoomen smaller zijn of bijna ontbreken; onderzijde gelijk die van het ♀, bij oudere voorwerpen minder gevlekt en donkerder, meer roodbruin, op de borst, gelijk het afgebeelde voorwerp; grondkleur van kop en keel minder bruingeel, meer grijsbruin. Snavel donker olijfgroen.
Het zomerkleed leggen de waarden omstreeks Juni, soms iets vroeger aan; zij ruien dan alle vederen, ook de vleugel- en staartpennen, en zijn, daar de slagpennen ongeveer op denzelfden tijd uitvallen, gedurende een paar weken niet tot vliegen in staat. In het laatst van Augustus en in September ruien de waarden voor de tweede maal hun gevederte, uitgezonderd de vleugel- en de buitenste staartvederen, zoodat zij in het laatst van October in hun volkomen kleed zijn; de beide paren middelste staartpennen groeien tijdens deze tweede rui tot de bekende omgekrulde vederen uit.
Jeugdkleed. Gelijkende op dat van het oude ♀, echter zijn de donkere vlekken aan de onderzijde fijner en smaller, waardoor de onderzijde meer in de lengte gestreept is. Snavel licht olijfgroen, ondersnavel bleek oranje; pooten bleek oranje met donkergrauwe zwemvliezen. In Augustus en September ruien de jonge vogels en zijn in October in hun eerste volkomen kleed, de waarden dikwijls nog niet geheel uitgekleurd, hetgeen pas in den loop van November het geval is. Bij de waarden verschijnen de eerste vederen van het volkomen kleed zonder eenige regelmaat op verschillende plaatsen van het lichaam, bij sommige het eerst aan den kop, bij andere weder het eerst op den buik of aan den rug. De uit noordelijke streken afkomstige jonge waarden zijn dikwijls in Januari en in Februari nog in vollen overgang.
Donskleed. Bovenzijde van den kop, teugelstreep, streep achter het oog, vlek onder de oorstreek, achterhals, bovenzijde van het lichaam, vleugels en staart donker olijfkleurig bruingrauw; overige deelen, alsmede een vlek op den vleugel, op den schouder en aan de zijde van het achterlijf geel of geelachtig wit, op de wangen en aan de borst bruingeel getint. Iris grijsbruin; snavel geelachtig vleeschkleurig, van boven grauw getint, punt licht geelachtig; pooten vleeschkleurig grauw.
Op den leeftijd van ongeveer twee maanden is het bovenbeschreven jeugdkleed aan-