Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/288

Deze pagina is proefgelezen
160
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

gelegd en zijn de jongen in staat te vliegen; de vederen aan borst, buik en schouders verschijnen het eerst, vervolgens die van den kop en hals en de staartpennen, terwijl het laatst de slagpennen tot volkomen lengte uitgroeien.

Bij de wilde eend, en ook bij andere zwemeenden, zijn somtijds de vederen van de onderzijde van het lichaam min of meer sterk geelbruin getint, hetgeen vermoedelijk teweeggebracht wordt door aanraking met ijzerhoudend water of slib.

 

Voorkomen en levenswijze. De wilde eend komt in ons geheele land als broedvogel voor, in waterrijke streken in groot aantal. Zij broedt verder in geheel Europa, in Noord-Afrika, Noord- en Midden-Azië en Noord-Amerika; in den winter gaat zij zuidelijk tot de Azoren, waar zij tevens ook broedt, Madeira, de Canarische eilanden, Nubië, Abessinië, Perzië, noordelijk Engelsch-Indië en Middel-Amerika. In ons land wordt haar aantal in den nazomer en in den herfst steeds grooter door doortrekkende en hier overwinterende voorwerpen, die echter bij invallende vorst, evenals onze broedvogels, zuidelijker streken opzoeken. De wilde eend varieert in haar uitgestrekt gebied weinig of niet. De in Zweden en Finland broedende voorwerpen zijn een weinig kleiner (vleugellengte ♂♂ 259–270 mm., ♀♀ 245–258 mm.) en fijner van bouw dan die van onze streken en worden door onze kooilieden als oostersche eenden, oosteenden of bovenlanders onderscheiden; zij verschijnen in ons land in groot aantal bij strenge vorst. De wilde eend van Groenland, die aldaar standvogel is, wordt afgescheiden als Anas boschas conboschas Brehm (Isis, 1830, p. 997; Handb. Naturg. Vög. Deutschl. 1831, p. 865); de waard is van onderen donkerder en grover geteekend, met zwarte vlekken in het bruin van de borst, de eend heeft minder bruin in het gevederte en de afmetingen zijn grooter (vleugellengte bij 2 ♂♂, 300 en 298 mm., bij 1 ♀, 275 mm.). De wilde eend van IJsland gelijkt in kleur geheel op de onze; bij 1 ♂ vond ik een vleugellengte van 295 mm. en bij 2 ♀♀ 245 en 255 mm.

De wilde eend begint bij ons reeds vroeg met broeden; in den loop van Maart, wanneer de vogels reeds lang gepaard zijn, begint het wijfje in den regel met leggen, hetgeen echter door ongunstige weersgesteldheid tot begin April verschoven kan worden. Wanneer het wijfje eenmaal zit te broeden, bekommert de waard zich niet verder om de huwelijksaangelegenheden en laat het uitbroeden der eieren en het opvoeden der jongen geheel aan zijn wederhelft over. Het wijfje maakt het nest op den grond tusschen hoog gras, in ruigte, onder kreupelhout of in het riet, soms ver van water verwijderd; enkele malen bevindt zich het nest op eenigen afstand van den grond op knotwilgen, in holle boomen, zelfs in oude kraaiennesten. Het nest bestaat uit droge grashalmen, plantenstengels en bladeren; wanneer het legsel, bestaande uit ongeveer 10, soms tot 16 eieren, voltallig is, plukt het wijfje dons uit haar borst, belegt hiermede den binnenwand en bedekt hiermede, bij het verlaten van het nest, de eieren. De donsvederen zijn grijsbruin met weinig duidelijke lichte uiteinden. De eieren hebben een gladde, licht groenachtig, groengeelachtig of olijfgroenachtig witte schaal en zijn ovaal of buikig ovaal van vorm. Zij varieeren van 54–64,5 mm. in lengte en van 37–43 mm. in