Oud ♀. Bovenkop, achterhals, halszijden, rug-, schouder- en zijvederen grijsbruin met bruingele of bruine randen; benedenrug en stuit bruingrijs; vlek aan weerszijden van de snavelbasis, kin, keel, oorstreek, voorhals, benedenborst, buik en anaalstreek wit; benedengedeelte van den hals en voorste gedeelte van de borst licht geelbruin met donkere grijsbruine vlekken; vleugels als bij het ♂, spiegel somberder gekleurd; staartpennen donker grijsbruin; bovenstaartdekvederen donker grijsbruin, vaal geelbruin gerand; onderstaartdekvederen wit, min of meer grijs gemarmerd, de zijdelingsche met bruingrijze schachtstrepen. Iris bruin; snavel bruinzwart; pooten bruinachtig grijs, vliezen donkerder. Vleugel 201–210, staart 81–89, snavel 33–37, loopbeen 32–34 mm.
Jeugdkleed. Gelijkende op het oude ♀, echter zijn de vederranden van kop, rug en lichaamszijden minder bruin en meer vaalgeel; de oorstreek en de onderzijde van het lichaam grijswit, donker grijsbruin gevlekt; de onderstaartdekvederen donker grijsbruin met geelwitte randen; vlek aan weerszijden van de snavelbasis, kin en keel geelwit; vleugelspiegel matter en uiteinden van de groote bovenvleugeldekvederen valer.
Voorkomen en levenswijze. De Japansche taling bewoont oostelijk Siberië van de Lena tot Kamsjatka, zuidelijk tot bij het Baikalmeer; 's winters verbreidt hij zich over Japan, China, Formosa en Engelsch-Indië. Bij uitzondering verspreidt hij zich soms in westelijke richting en wordt dan ook in Europa waargenomen, zooals enkele malen gebeurd is, o.a. in 1836 toen er volgens Degland en Gerbe vijf stuks in Frankrijk geschoten zijn en in 1881 toen volgens Fiori een exemplaar in Italië geschoten werd. Volgens Dubois is deze soort ook eens in België bemachtigd. In ons land werd hij het eerst geobserveerd in 1909, toen den 8sten Maart een oud ♂ in gezelschap van wintertalingen in een eendenkooi in Groningen werd gevangen. Den 28sten Januari 1913 werden twee paartjes in een eendenkooi bij Hasselt (O.) gezien en het gelukte den kooiker een ♂ en een ♀ te vangen. In dit zelfde jaar is omstreeks half Maart nog een ♀ in de provincie Friesland gevangen. Zooals ik reeds in Ardea, II, 1913, p. 76 vermeld heb, heeft er in 1912 een groot import van deze soort in Europa plaats gevonden, waardoor de prijs van deze eenden zeer daalde en zij voor een gering bedrag, ook bij Nederlandsche vogelhandelaars, te verkrijgen waren. Daar op deze wijze een groot aantal in handen van liefhebbers van watervogels gekomen is en er niet steeds de noodige zorg aan het leewieken der voorwerpen besteed wordt, is de mogelijkheid, dat enkele voorwerpen ontvlucht zijn, niet geheel uitgesloten. In wijze van nestelen komt de Japansche taling met onze talingen overeen; de eieren zijn een weinig grooter dan die van den zomertaling en gelijken in kleur veel op die van Anas boschas. De donsjongen, die op die van andere Anas-soorten gelijken, vertoonen reeds de karakteristieke lichte vlek aan weerszijden van den snavelwortel. Op den trek komt deze soort tot groote vluchten vereenigd voor en in den winter is zij in Japan en China zeer talrijk op de rijstvelden. Zijn stem, die hij veelvuldig laat hooren, is een luid klokkend geluid.