Pagina:Ornithologia Neerlandica 1.djvu/320

Deze pagina is proefgelezen
176
FAMILIE ANATIDAE — ZWANEN, GANZEN EN EENDEN.

schachtstreep; onderstaartdekvederen zwart, de buitenste met witte buitenvaan; vederen aan de zijden van den staartwortel licht bruinachtig geel. Iris donkerbruin tot bruinoranje; snavel zwart, zijden blauwgrijs; pooten grijs, vliezen zwart. Vleugel 263–272, staart 175–215, snavel 49–53, loopbeen 39–44 mm.

Oud ♀. Bovenkop en kopzijden bruinachtig geel met zwarte schachtstreepjes; kin en keel geelachtig wit met onduidelijke grijsachtige vlekjes; hals geelachtig grijs met kleine zwartgrauwe vlekjes; rug- en stuitvederen donker bruingrijs met grijswitte randen en met licht bruingele of geelachtige witte, onregelmatige dwarsbanden; borst en buik grijswit, min of meer duidelijk licht grijs of grauw gevlekt; vederen van de zijden van het lichaam donker bruingrijs met geelwitte randen en V-vormige dwarsbandenkleine en middelste bovenvleugeldekvederen en ondervleugeldekvederen bruingrijs met kleine witte randen of vlekken aan het uiteinde; groote bovenvleugeldekvederen bruingrijs met geelwitte uiteinden; kleine slagpennen bruingrijs met breede witte uiteinden, de buitenste met zwakken violetgroenen glans; slagpennen donker grijsbruin; okselvederen wit met breede bruingrijze dwarsbanden; staartpennen donker bruingrijs met smalle witte randen en met 3 of 4 smalle, onregelmatige geelwitte dwarsbanden; bovendekvederen van den staart donker bruingrijs met witte randen en V-vormige witte banden; onderdekvederen van den staart wit met smalle bruingrijze schachtvlekken. Iris donkerbruin; snavel leikleurig zwart; pooten grijs, vliezen donkerder. Vleugel 249–260, staart 103–120, snavel 44–49, loopbeen 39–42 mm.

Jonge ♀♀ zijn somtijds veel kleiner van afmetingen; in de collectie van het museum is een ♀, dat slechts 232 mm. vleugellengte heeft, terwijl in de collectie van Wickevoort Crommelin zich een bijzonder klein ♀ bevindt, welks vleugels 223 en 225 mm. meten. (Zie Notes Leyden Museum, XXX, 1908–'09, p. 145).

Oud ♂ in zomerkleed. Gelijkende op het oude ♀, echter zijn vleugelspiegel en okselvederen als bij het oude ♂. Snavel donkergrauw.

Jeugdkleed. Gelijkende op dat van het oude ♀; onderzijde kleiner en dichter gevlekt. Het jonge ♂ is te herkennen aan den reeds zichtbaar zijnde vleugelspiegel en aan de licht kaneelbruine uiteinden van de groote bovenvleugeldekvederen. Tegen September beginnen de jonge vogels hun eerste kleed te ruien en gaan de waarden in hun eerste prachtkleed over, dat van dat der oude vogels verschilt door de vale randen aan de kleine en middelste bovenvleugeldekvederen, door de breede witte dwarsbanden op de stuitvederen en door de geringere lengte van de middelste staartpennen.

Donskleed. In teekening gelijkende op dat van Anas boschas, echter is de kleur der donkere deelen meer grauwbruin, met weinig of geen olijfkleurige tint, die der lichte deelen grauwwit zonder gele tint, terwijl over de wangen nog een donkere streep loopt, evenwijdig aan de donkere streep achter het oog.

 

Voorkomen en levenswijze. De pijlstaart komt als broedvogel voor in het grootste gedeelte van Noord-Europa, Noord-Azië en het noorden van Noord-Amerika. In Europa broedt hij in Scandinavië, Lapland, Noord-Rusland, Noord-Duitschland,