198
N°. 59.
Nyroca fuligula (Linnaeus).
DE KUIFEEND.
Plaat 72: oud ♂, oud ♀ en donsjong[1].
„ 73: ♂ in zomerkleed, ♀ in zomerkleed en ♀ in overgang.
Anas fuligula Linnaeus, Syst. Nat. ed. X, 1758, p. 128. Nozeman en Sepp, Ned. Vog. III, 1797, p. 277, pl. 142 en 143. Temminck, Man. d'Orn. 1815, p. 568. Id. id. 2e éd. II, 1820, p. 873, IV, 1840, p. 547. Schlegel, Vog. van Ned. 1854–'58, p. 557, pl. 312. Id. Nat. Hist. van Ned. Vog. 1860, p. 219, pl. 30, fig. 9 en 10.
Fuligula fuligula, Albarda, Aves neerl. 1897, p. 105. Van Oort, Notes Leyden Mus. XXX, 1908–'09, p. 150. Van Pelt Lechner, Ool. neerl. II, 1910–'13, pl. 188.
Aythia fuligula, Snouckaert van Schauburg, Avif. neerl. 1908, p. 129.
Nyroca fuligula, Snouckaert van Schauburg, Jaarb. no. 5 Club nederl. vogelk. 1915, p. 105.
Nederlandsche volksnamen: Toppertje, Kamduiker, Rouwbandje; bij Vlijmen: Kipping, Roomsche kipping. Friesch: Jolling, ook wel Tûf-ein (de Vries).
Engelsch: Tufted duck.
Duitsch: Reiherente.
Fransch: Morillon.
Beschrijving. Oud ♂. Kop, hals en voorste gedeelte van den rug en borst zwart, kopzijden met groenen en violetten glans; voorste gedeelte van de kin soms wit; vederen van het achterhoofd verlengd tot een hangende kuif; rug en schoudervederen zwart, zeer fijn bruingeel gespikkeld; stuit zwart; buik en zijden van het lichaam wit; anaalstreek van voren wit, grauwgrijs gegolfd en gespikkeld, van achteren zwart; bovenvleugeldekvederen zwart met zwak olijfgroenen glans; ondervleugeldekvederen aan den rand gelegen grauw, die in het midden gelegen wit; okselvederen wit, aan de punt fijn grauw gespikkeld; buitenvaan en punt der groote slagpennen bruinzwart; binnenvaan donker grauwbruin; buitenste kleine slagpennen wit met breede olijfgroenglanzende zwarte zoomen, binnenste kleine slagpennen olijfgroenglanzend zwart; staartpennen bruinzwart; boven- en onderdekvederen van den staart zwart. Iris geel;
- ↑ De witte vlek op het vooreinde van den snavel van het oude ♂ en het oude ♀ op plaat 72 heeft men verzuimd zwart te maken.