Jeugdkleed. Gelijkende op het winterkleed, doch oordekvederen en wangvederen wit met geelbruine uiteinden.
Donskleed. Bovenzijde en anaalstreek zwart; onderzijde wit; voorhoofd en bovenkop overlangs wit gestreept; kopzijden wit met overlangsche zwarte strepen. Boven op den kop een kale, vleeschkleurige plek; snavel vleeschkleurig met een zwarten band aan het einde en een aan de basis, punt wit; pooten blauwgrijs.
Voorkomen en levenswijze. Deze fuutsoort bewoont als broedvogel zuidelijk Zweden, Engeland, Denemarken, Duitschland, verder zuidelijk Europa, Noord-Afrika, Abyssinië, Zuid-Afrika, centraal-Azië, China en Japan. In ons land behoort haar broeden tot de zeldzaamheden; dit schijnt waargenomen te zijn in Zuid-Holland en Noord-Brabant in vroeger jaren, in den laatsten tijd ook met zekerheid in Gelderland, in Juni 1917 te Hatert bij Nijmegen en in Mei 1918 in Noord-Holland op de plassen bij Ankeveen, alsmede in Utrecht. Op Texel werd 20 Juni 1913 een ♀ met broedvlek geschoten. In Noord-Amerika wordt deze soort vervangen door een nauw verwanten vorm, Podiceps nigricollis californicus Heerm., die zich onderscheidt door bleeker gekleurde verlengde oordekveeren, door minder wit in de vleugels en door iets geringere grootte. De geoorde fuut bewoont meren en moerassen, met rijke, doch niet te dichte vegetatie. Op den trek en in den winter komt hij ook aan onze zeekust voor, steeds echter in gering aantal. Enkele voorwerpen in prachtkleed werden in de laatste jaren aan het Rijks Museum toegezonden, die doodgevlogen waren tegen onze vuurtorens, meestal in het begin van de maand April; dit is een bewijs, dat ook deze soort des nachts trekt. In wijze van nestelen verschilt de geoorde fuut niet van de andere soorten; de eieren zijn van denzelfden vorm en kleur en hebben, volgens Rey, een lengte van 39–45 en een breedte van 27,1–29,4 mm. Soms nestelen een aantal paren op een betrekkelijk kleine oppervlakte bijeen. Het voedsel van deze soort komt met dat der vorige overeen, in den zomer vormen waterinsecten den hoofdschotel; ook waterplanten en vederen zijn steeds in de maag aangetroffen. Het stemgeluid is helder fluitend, in den paartijd snel achtereen herhaald tot een langgerekten triller.