Pagina:Pallieter.pdf/148

Deze pagina is proefgelezen

145

Regen.

DEN anderen dag, na een brandend nacht-onweder, góót het water. De regen viel schuins, in lange, dikke strepen en kletste nijdig op den grond; het waren lijk sabels die vielen.

De verten waren er blauw van toegesmoord, en steeds nieuwe regengordijnen wandelden gietend over het land.

Pallieter zat een pijp te smoren onder het wagenkot, en luisterde naar den regen als naar een oud vertelsel in een