Pagina:Pallieter.pdf/76

Deze pagina is proefgelezen

73

maag boebelen; het lekte van zijn kin tot in zijn hals, en hij zei tot de koe:

'O wandelende herberg, wees gedankt!'

Al verder gaande wierp hij van voldoening over de weiden de luide knallen van zijn zweep, en hij dacht:

'Marieken is hier nog te keurt!'

O! haar bij zich te hebben in deze paleisachtige natuur, haar te mogen omvatten, met haar in zijn armen over de beken te springen, samen met natte kussen door het zachte gers te rollen, en zijn gevoelige vingeren te laten leven op haar gezond vleezeken! Oh!....

En zonder het te willen zag hij haar in zijn verbeelding, dwars door haar kleeding dóór. Hij zag niet meer het blauwe kleed met witte bollekes, maar steeds een poezelig naakt lijveken met schoon geronde vormen. Hij deed zijn oogen toe van klimmend genot, en zong op haar:

'Marieke, pirrewieke,
pirrewitje kandieke,
pirrewitje kanditje,
verrumpeld Marieke!
o zallef, o heunink, o boter der ziel!'

Pallieter begon van zoet voorgevoelen met de zweep te djakken, stampte de molhoopen uiteen, liep en draaide, met de voeten los van den grond, rond de jonge boomkens, en zette het dóór het gers en de hooge bloemen op een loop, tot hij buiten adem op den Nethedijk terecht kwam.