Toen de Koning op een dag op de hoogte werd gebracht, kon hij niet geloven dat ze zo snel zoveel vooruitgang hadden geboekt en besloot hij ze zelf te testen.
Niet lang daarna riep hij zijn oudste zoon om hem te komen bezoeken en sprak hem aan als volgt: “Weet je, mijn zoon, hoelang ik de last van zo'n rijk en de regering van zo'n groot koninkrijk heb gedragend, en hoe ik altijd behoedzaam ben geweest, met al mijn macht, om mijn onderdanen en vazallen te besturen met zoveel mogelijk liefde en naastenliefde, en om de geboden van God zoveel mogelijk te gehoorzamen. Nu ik op zo'n hoge leeftijd ben aangekomen, is het juist dat ik, nadat ik zo lang voor het welzijn van mijn onderdanen en de provincies van mijn koninkrijk heb gezorgd, in de korte levensduur die me overblijft aan mezelf en aan de redding van mijn ziel ga denken.
Daarom heb ik besloten me terug te trekken in een nabijgelegen klooster, waar ik vredig kan nadenken over mijn zonden en de overtredingen tegen mijn ziel, en de grootst mogelijke boete kan doen om de genade van de Heer God te verkrijgen en Hem te smeken al mijn overtredingen te vergeven. Ik wilde je vóór mij roepen en, omdat je mijn oudste zoon bent, je te bevelen mij op te volgen in de regering van deze staat en mijn koninkrijk.