Hij bracht ons toen voor u en beschuldigde ons, zoals u kunt zien. Wat we u hier vertellen is de waarheid; en als het anders is, accepteren we dat u ons laat sterven, ongeacht de manier waarop, zoals het u behaagt, hoe hard en wreed die dood ook mag zijn.”
Toen de keizer de woorden van de jonge mannen hoorde, kon hij er niet van worden overtuigd dat de zes aanwijzingen die aan de kameelbestuurder waren gegeven misschien allemaal waar zouden kunnen zijn, en hij zei tegen hen: "Ik denk niet dat jullie drie helderzienden zijn, maar wel, drie struikrovers, die mensen vermoorden die jullie onderweg tegenkomen, en de reden waarom ik dat geloof is dat geen van de zes aanwijzingen die je de kameelbestuurder gaf over zijn verloren kameel onwaar waren."
Daarom liet hij ze terug naar de gevangenis gaan. Ondertussen vond een buurman van de kameelbestuurder het verloren dier op weg naar zijn werk. Hij herkende het, bracht het terug naar zijn meester, de buurman, en handde hem over. Toen de kameelbestuurder zich van zijn fout bewust werd, en aangezien door hem de jonge mannen in groot gevaar verkeerden, haastte hij zich onmiddellijk naar de Keizer en legde hem uit dat zijn kameel was gevonden, en vroeg hem nederig en dringend dat de drie onschuldige jonge mannen uit de gevangenis zouden worden vrijgelaten. Nadat de keizer had gehoord wat er was gebeurd, was hij erg bedroefd over het feit dat hij de ongelukkige jonge mannen gevangen had genomen, aangezien ze geen enkele ernstige misdaad hadden begaan en hij beval hen onmiddellijk uit de gevangenis te worden vrijgelaten en voor hem te worden gebracht. De minister deed dit onverwijld.