Nadat hij alles had gehoord, liet hij de eigenaar van de wijngaard bij zich komen.
Toen hij voor hem verscheen, vroeg hij hem of de wijngaard die hij beheerde oorspronkelijk een wijngaard was, of dat deze pas onlangs bebouwd was of geplant was op ongecultiveerd land, en uitstekende wijn opleverde maar die daarvoor een begraafplaats was geweest met de graven van doden.
Aangezien hij had vastgesteld en geverifieerd had dat wat de jongeman had gezegd waar was, wilde hij ook weten wat de tweede broer had verteld. En wat de derde broer betreft, het was niet nodig iemand te ondervragen, omdat hij wel wist dat de zoon van zijn raadgever was terecht gesteld voor zijn wandaden. En nadat hij had bevolen de herder van zijn kudde binnen te halen, vroeg hij hem met wat voor soort weiland hij het lam had vetgemest dat die dag voor de tafel was geslacht. Hij werd bleek en begon te beven en antwoordde dat het lam, dat nog mals was, niet met gras van weiland was gevoed, maar alleen met moedersmelk. Maar de Keizer zag aan de angst bij de herder dat hij hem de waarheid niet had verteld, en hij zei tegen hem: 'Ik weet echt wel dat je liegt, en daarom laat ik je weten dat als je me nu niet de waarheid vertelt, je ogenblikkelijk een wrede en bittere dood zal sterven." "Ik bid u, Sire," antwoordde de herder, "als u mij alstublieft laat leven, zal ik u werkelijk alles vertellen."