Maar de Keizer antwoordde de raadgever dat hij hem dierbaar was en van hem hield zoals hij zichzelf liefhad, omdat hij wist hoeveel liefde en eerbied hij hem altijd had toegedragen en hij zei: “Ik weet wat je nodig hebt en als ik het glas voor je zou opheffen, zou ik mijn genegenheid jegens jou niet waard zijn, want ik ben er zeker van dat het je heel veel goed kan doen, terwijl het aan de andere kant mij geen baat zou doen, omdat ik niet aan een oververhitte lever lijd.”
Toen de raadgever nu de aandrang zag waarmee zijn Heer hem vroeg om het drankje te drinken dat hij hem had aangeboden en uit angst dat zijn verraad was ontdekt, zei hij: 'Sire, ikzelf ben in de put gevallen waarin ik anderen wilde laten vallen, maar omdat ik altijd wist dat u van nature geneigd was tot clementie, wil ik geloven dat u me mijn fout zult vergeven omdat ik u een heel belangrijke waarschuwing voor uw leven heb gegeven. Als u iemands zoon ter dood hebt veroordeeld, moet u niet toestaan dat u zijn vader in uw hof laat converseren.
U weet dat u mijn zoon terecht hebt gedood voor zijn wandaden, en dat ik, ondanks de grote genegenheid en vele gaven waarmee u me nadien overstelpt hebt, nooit het grote verdriet in mijn ziel zou kunnen verlichten. Ik kan u nooit onder de ogen komen zonder dat mijn bloed kookt, of zonder eraan te denken u te doden. En hoewel ik eindeloze gunsten en onderscheidingen van u heb ontvangen, en u mijn zoon terecht ter dood hebt veroordeeld, heb ik niettemin ten onrechte deze giftige drank voor u bereid, om me te wreken voor de dood van mijn zoon."