Pagina:Phänomenologie des Geistes (IA phanomenologiede00hege).pdf/181

Deze pagina is proefgelezen

Zonder een dergelijk iets schijnt geen toetsing te kunnen plaatsvinden.

Deze tegenspraak en haar opruiming zal preciezer blijken wanneer eerst wordt herinnerd aan de abstracte bepalingen van het weten en van de waarheid zoals ze voorkomen aan het bewustzijn. Dit bewustzijn onderscheidt namelijk iets van zich, waarop het zich tegelijk betrekt. Of zoals dit wordt uitgedrukt: er is iets voor het bewustzijn. De bepaalde zijde van dit betrekken of van het zijn van iets voor een bewustzijn is het weten. Van dit zijn voor een ander iets onderscheiden we echter het op-zich-zijn. Wat is betrokken op het weten wordt evenzo daarvan onderscheiden en gesteld als zijnd ook buiten deze betrekking. De kant van dit op-zich heet waarheid. Wat eigenlijk aan deze bepalingen is, gaat ons verder hier niets aan. Want doordat het verschijnende weten ons voorwerp is, worden ook allereerst zijn bepalingen opgenomen zoals ze zich onmiddellijk voor-doen. En zoals ze zijn gevat, is het wel dat ze zich voordoen.

Onderzoeken we nu de waarheid van het weten, dan schijnt het zo te zijn dat we onderzoeken wat het op zich is. Maar het is in dit onderzoek ons voorwerp. Het is voor ons. Het op-zich ervan dat zou blijken, zou zo veeleer z’n zijn voor ons zijn. Wat we zouden beweren als zijn wezen zou veeleer niet zijn waarheid zijn, maar slechts ons weten daarvan. Het wezen of de maatstaf zou in ons vallen. Wat daarmee zou moeten worden vergeleken en waarover door deze vergelijking zou moeten worden beslist, zou de maatstaf niet noodzakelijkerwijs hoeven te erkennen.

Maar de aard van het voorwerp dat wij onderzoeken, ontslaat ons van deze scheiding of van deze schijn van scheiding en veronderstelling. Het bewustzijn geeft zijn maatstaf aan zichzelf. Het onderzoek zal daardoor een vergelijking van dat bewustzijn met zichzelf zijn. Want de onderscheiding die zo-even is gemaakt, valt in het bewustzijn. Er is daarin een iets voor een ander iets, of het heeft in het algemeen de bepaaldheid van het moment van het weten aan zich. Tegelijk is voor het bewustzijn dit andere niet alleen voor het bewustzijn, maar ook buiten deze betrekking of op zich: het moment van de waarheid. Aan wat dus het bewustzijn binnenin zichzelf verklaart tot het op-zich of het ware hebben we de maatstaf die het zelf opstelt. Daaraan hebben we zijn weten te