Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/104

Deze pagina is gevalideerd

— 47 —


Penningkruid.—Lysimachia nummularia.

L'arbre tient bon, le roseau plie, zei La Fontaine van den eik en het riet, die door den storm werden aangevallen en hij wees op de vernedering van den trotschen eik, door den wind ontworteld, terwijl het riet ongedeerd bleef. Hier nu hebben wij ook een in laagheid gezetene, die voor gevaar beveiligd blijkt. Op een pas gemaaid grasland langs een sloot, waar de randen keurig met de slingers der beeldige Lysimachia nummularia waren versierd, groeiden nog wel eenige meters van de sloot verwijderd fleurig en forsch de plat op den grond liggende gele bloemen, door de zeis gespaard.

Dit primulaceetje bezit een sierlijk dicht bebladerden kruipenden stengel en heeft zijn naam van Penningkruid aan den fraai ronden vorm der tegenoverstaande blaadjes te danken. De kleur van die blaadjes is een mooi teergroen en uit de oksels komen bij paren de vrij groote gele bloemen met hun vijf breede kroonslippen te voorschijn. Die laatste vormen samen een stervormig geheel en de buis van de kroon is zoo klein, dat men eerst met een losbladig bloempje meent te te doen hebben. De vijf meeldraden zijn onder even met elkaar vergroeid, een verschil met de gewone Lysimachia vulgaris, waarbij ze tot het midden toe zijn verbonden; beide Wederiksoorten lijken trouwens verbazend veel op elkaar, als men alleen op een enkele bloem let.

De kelk is hier bijzonder aardig gevormd; de hartvormige slippen zijn nog al breed en staan nu met wat ruimte, als geplooid naast elkaar, 'tgeen vooral aardig staat bij 'tontluikend bloempje, als de spitse gele knoop tusschen het fraaie kelkje te voorschijn komt.

Van Mei tot Augustus vertoonen zich de Lysimachia's, waarvan er vier soorten bij ons voorkomen, alle met gele bloemen, afwisselend in grootte en in den vorm der inflorescentie, die soms een tros of pluim vertoont, zooals bij Lysimachia vulgaris en L. thyrsiflora of in paren of alleen staande bloemen te zien geeft, wat bij onze L. nummularia en de zeldzamer L. nemorum 't geval is.