Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/223

Deze pagina is gevalideerd
— 106 —

Duizendblad.—Achillea millefolium.

Waar ge ook gaat wandelen, in 't noorden of zuiden, 't oosten of westen van ons land, overal ontmoet ge in den zomer langs wegen, dijken, slooten en op grasgrond de dichte mooie tuilen van Achillea millefolium, hoog soms en rose, zoodat men ze een oogenblik voor valeriaan zou houden, klein dan weer en wit en dicht opeengedrongen als bloemkooltjes uit het dwergenland.

De massa bloemhoofdjes bij elkaâr staan aan het eind van een gegroefden, zachtbehaarden stengel, waaraan verspreid voorkomen die sieraden der plant, die tot haar naam aanleiding hebben gegeven, de groene bladeren. Hoe mooi en fijn is zulk een dubbel gevind Achilleablad met zijn groot aantal jukken, soms twee dozijn als aan het voor ons staande exemplaar, en elk der gevinde blaadjes van 't gevinde blad weer vindeelig! En niet houterig in de flank staan die jukken geschaard, neen, met sierlijke buiging staan ze aan den gesleufden bladsteel met een teere elegantie elkander volgend tot het kleine eindblad, dat de jukken afsluit.

De naam Duizendblad is dus zeer gepast; ook komen die van Hazegras en Hazegerf voor, alsook die van Spokebloem. Tot die laatste benaming gaven de witte, bij elkander gezeten bloempjes op den hoogen stengel zeker aanleiding, zooals meer hooge witte bloemen, vooral Umbelliferen, dien kinderlijken naam hebben gekregen in den mond des volks.

Met één zoo'n tuil van Achillea draagt ge een enorm aantal bloemen mee, want elk der schijnbaar in een scherm zittende vier- of vijfbladige bloempjes is een afzonderlijk bloemhoofdje; de ronde randbloemetjes zijn vrouwelijk, de kleine vijftandige buisbloempjes, acht à tien in getal, hebben het gewone binnenwerk der composietenbloempjes, de saamgegroeide vijf helmknopjes met den stijl in het kokertje, dat ze vormen. Wat nu nog verder dit plantje zoo iets geacheveerds en keurig afgewerkts geeft, zijn de omwindselblaadjes om ieder bloemhoofdje; dakpansgewijze liggen ze over elkaâr en elk is afgezet met een donkerbruin randje.

Soms moet Achillea behalve voor zich zelf ook voedsel maken voor de Bremraap of Orobanche, de woekerplant, die haar graag tot prooi kiest.