Pagina:Plantenschat - inleiding tot de kennis der flora van Nederland (1898).djvu/299

Deze pagina is gevalideerd
— 144 —


Vlasbek.—Linaria vulgaris.

Als zulk een groepje Linaria's op 't land, vooral op niet best weiland, bijeenstaat, maken zij bijna denzelfden indruk als de Ratels, maar de boer ziet ze toch iets minder ongaarne op zijn land verschijnen. De heldere citroengele kleur doet ze terstond in 't oog vallen en de eigenaardig van onderen gedeukte onderlip met de klierachtig behaarde oranjekleurige verhevenheid laat Linaria vulgaris van dichtbij spoedig herkennen. Die knobbel, die gehemelte heet, al zit hij op de onderlip, sluit volkomen tegen de tweeslippige bovenlip, zoodat wij hier met een gemaskerde bloem te doen hebben. Als ge bij wijze van een dokter, maar zonder lepeltje, het bloempje in de keel kijkt, ziet ge tegen de bovenlip het viertal meeldraden, twee lange en twee korte, met lichtgele bij de twee lange meeldraden aaneengesloten helmknoppen, in hun afgesloten ruimte veilig en goed bewaard met het stampertje en zijn bovenstandig eivormig vruchtbeginsel. Van die bloemen zijn er in een tros vele bijeengeplaatst, elk ondersteund door een vijfslippig regelmatig kelkje. Op één plaats wijken de gaafrandige slipjes echter iets verder uiteen, om voor het lange aanhangsel der onderlip, de groote spoor, plaats te maken, een voor insecten uitlokkend honigkanaaltje, niet ongeschikt bij zoo'n gemaskerd bloempje, dat graag ook hulp heeft bij de bestuiving.

De zeer smalle lancetvormige zittende bladen, zoo veel gelijkend op die der vlasplant, staan verspreid en zijn onbehaard, zooals de heele plant kaal is, behalve het bloemsteeltje, dat bij deze soort even lang is als de kelk en klierachtige haren draagt. Het wordt door een aardig fijn schutblad vergezeld, terwijl de kelk zelf zich sluit om de zich ontwikkelende met kleppen openspringende doosvrucht. Ge zult echter ook beneden aan de plant menigmaal vruchten aantreffen, die zich op bijzondere wijze hebben ontwikkeld, want cleistogame bloemen, die we bij 't welriekend viooltje noemden, komen ook bij deze Linaria voor.

Nog een afwijking is bij haar geconstateerd, n.l. het bestaan van anders gevormde bloemen en wel regelmatige bloemen, òf zonder spoor, òf met vijf sporen, aan dezelfde planten met de gewone bloemen. Linnaeus reeds ontdekte in 1742 deze monsterachtigheid of wonderlijkheid, die hij pelorie noemde, bij een Vlasbek in de buurt van Upsala en sedert wordt zij telkens opgemerkt. In de Levende Natuur van November 1896 zendt een inzender een afbeelding van zulk een Linaria met vijf meeldraden en vijf sporen, die reeds drie jaren achtereen op dezelfde plek bij Hengelo in Overijsel voorkwam. Pelorie doet zich bij meer bloemen voor; er werden in het tijdschrift ook voorbeelden van genoemd bij Scrophularia nodosa en Lamium album.


v. U en B., Plantenschat. 10