Waterviolier.—Hottonia palustris.
De glorie van onze slootflora mag zij wel heeten, zij, die zoo langen tijd heerschappij er voert en zoo trotsch en fier zich voordoet. De hooge zachtrose bloemen staan in kransen aan een langen stengel, die opschiet uit een keurig fijn bedje van mosachtig groen, in het water ondergedoken en uit een rozet van kleine, vindeelige, dicht opeengedrongen blaadjes bestaande, met lijnvormige slippen, die den dienst van wortels vervullen.
De vijf meeldraden, elk vóór een kroonslip staande, zijn niet in alle exemplaren even lang, soms reiken de helmknoppen slechts tot den mond der kroonbuis, een andere maal steken zij er ver boven uit; in 't eerste geval omringen zij een langen, in 't tweede een veel korteren stamper. Die heterostylie maakt, dat het stuifmeel niet op den in dezelfde bloem aanwezigen stempel kan komen, is dus een middel tegen zelfbestuiving. Dat het voor de kruisbestuiving dienstig moet zijn, is duidelijk, daar ter hoogte van de meeldraden in de eene, nu de stempel in de andere bloem is geplaatst. Die laatste leidt naar een tot een vijfkleppig doosvruchtje uitgroeiend rond vruchtbeginsel, dat ook den honig afscheidt, en 't is aardig, die vruchtjes aan den ijlen tros beneden te zien zitten als groene appeltjes, omgeven door het vijfspletig kelkje.
Een sieraadje aan het teergekleurde, soms naar 't witte zweemende bloempje is de gele krans aan den ingang der buis, door de vlekjes aan den voet der vijf bloemkroonslipjes gevormd, en 't aardige schutblad, in vorm op een kelkslip gelijkend, dat even beneden den voet van ieder bloempje staat. En staan blijft het, als later tegen het rijp worden der vruchtjes de heele krans zich naar beneden ombuigt, zoodat de vruchtjes (anders dan op onze afbeelding) aan de steeltjes hangen, maar 't schutblaadje wijst dan nog kranig naar boven. De knopjes zijn geheel rose, doordien de bovenhelft der bloemkroonslipjes rose is; de voet is wit, van daar dien indruk van bleekrose.
In den laten herfst, als de bovenste waterlagen kil worden, trekt deze waterplant, als zoovele harer zusteren, zich terug in de vorstvrije diepte. Een eigenaardig bladhoopje, een soort van knop, daalt naar den slijkbodem en, terwijl boven de stengel vergaat, overwintert het levend deel der plant in de diepte. Als 't voorjaar komt, wordt het winterkwartier verlaten, de reis naar boven begint en de knop groeit tot het dichtgroene loof uit. Van wortels is bij Hottonia geen spoor te vinden.