Witte ganzebloem.—Chrysanthemum leucanthemum.
Ge vindt haar langs wegen en dijken, in wei- en hooiland rijk vertegenwoordigd. In Juni kunnen de landen wit zien van haar groote bloemhoofdjes, zoo wit als stond het land vol wollegras, maar naderbij komend, ziet ge, dat het zonnetje midden in de bloem zich doet gelden, en ge herkent de heerlijk mooie ganzebloem, de Marguérite der Franschen, mooi als een vergroot maar niet vergrofd madeliefje.
De bloemhoofdjes hebben elk een kantigen stengel en hoog laten ze zich door hem verheffen, terwijl hijzelf slechts met verspreide bladen niet dicht is bezet. Die bladen herkent ge heel spoedig, van boven aan den stengel zijn ze smaller en kleiner dan van onderen, waar ze vrij breed spatelvormig zijn en aan den voet zich versmallen, als waren ze gesteeld, maar altijd blijven ze een zeer bescheiden plaats innemen. Daarom zegt Florentijn, denkend aan de prachtige Chrysanthemums door kweeking uit deze eenvoudige wilde bloem en de Japansche soorten ontstaan, dat die kinderen van een rijke Mikadodochter en een armzaligen bedelaar van hun moeder de prachtige garderobe erfden en van hun vader, naast het taaie leven, het schriele poovere lichaam.
Wonderlijk, dat de keurige wilde bloem zoo herinnert aan de modiste en den hoedenwinkel. Maar misschien is juist die keurigheid daar schuld aan. Mooi geregeld staan de tallooze witte lintbloempjes, zoowel als de buisbloempjes van 't weinig gewelfde groote gele hart, beide zonder haarkrans, en zij blijven braaf geordend, zonder dat er enkele uit den band springen, zittend op den vlakken, gevulden bloembodem. Het mesje zal namelijk meedoogenloos moeten helpen, om u te doen weten of er merg te vinden is in den bloembodem of dat hij hol is, in welk geval ge met een ander lid der familie kondt te doen hebben, en bij 't nauwkeurig bespieden bemerkt ge dan meteen, dat er geen strooschubben te zien zijn op den bodem, waar de massa gele buisbloemetjes in geplant staan.
Zooals bij zooveel composieten is ook hier aan 't omwindsel, dat zoo trouw de bloem, vooral als ze nog knop is, beschermt, weer allerlei moois en doelmatigs waar te nemen. Dakpansgewijze liggen de blaadjes over elkaar, elk in de fijne omlijning van een bruin randje gevat en uitloopend in teere tegen de lintbloempjes rustende vliesjes.