Zilverschoon.—Potentilla anserina.
Zooals aan den hemel 's avonds op een bepaald uur elke maand haar eigen sterren beeft, zoo zijn ook op onze bloemrijke aarde veel gouden sterretjes aan bepaalde tijden gebonden, en als ge u in April en Mei verlustigd hebt in den aanblik van Gele anemoon en Speenkruid en later van Boterbloem en van het Kleine hertshooi (Hypericum humifusum) hebt genoten, komt in Juni het goud der aardige Vierbladige Tormentil met zijn handvormige blaadjes u verrukken, terwijl eerst in Juli en Augustus de grootere sierlijker dof gouden sterren van Potentilla anserina schitteren op hun groene bedjes, als zachte varens voor hen gespreid.
Naar de mooie afgebroken gevinde bladeren met de diep gezaagde blaadjes en de twee of drie paren kleinere tusschen de jukken gezeten, heet dit plantje Zilverkruid of Zilverschoon, want de achterzijde is blinkend van fijnen zilverglans door de beharing, die geheel dien achterkant mooi wit maakt, zonder juist aan een viltlaag te doen denken. Ook de bladsteelen en de stengels zijn behaard, evenals de bloemsteel, en boven, waar deze de alleenstaande bloemen draagt, vertoont aan de onderzijde van den kelk de beharing inderdaad 't karakter van een viltlaagje. De kelk lijkt veel op die der aardbeien; tusschen zijn vijftal breede slippen vormen vijf andere lager geplaatste sterk ingesneden slipjes een sierlijk bijkelkje. Als een plat schoteltje is in den bloeitijd dat tiental uitgespreid en draagt de menigte meeldraden, de zeer vele elk van een stijl en stempel voorziene vruchtbeginseltjes en de vijf bloemblaadjes.
Door zijn eigenaardige groeiwijze met uitloopers boven den grond vormt het plantje over groote uitgestrektheden soms een keurige bedekking op anders kale plaatsen; een steenhoop aan den grintweg vonden wij er als onder verscholen. Die uitloopers gelijken niet op een neerliggenden bebladerden stengel, maar men vindt er lange naakte leden aan, die van afstand tot afstand op de hoogte der knoopen een bladrozetje doen ontluiken, en daar met stevige worteltjes zich vasthechten; en zooals ge in Augustus uw aardbeiplanten in den tuin door hun wortelranken mildelijk ziet vermeerderen, zoo spreidt onze Potentilla haar met gouden sterren bestikt kleed uit, als had zij voor haar verbreiding niet genoeg aan de vele ongenaalde effen vruchtjes, die, anders dan bij de verwante Geum, hun stijlen vroeg verliezen en door de toegeslagen hoofdkelkslippen gedurende hun rijping trouw omgeven blijven.