Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/102

Deze pagina is proefgelezen

BIJ MEESTER COECKE


I


PIETER zat op zijn boeren-ordelijk werkkamerke, met Marieken op zijnen schoot, voor haar maskers te teekenen. 't kind was niet meer van zijn lijf te slagen, sedert het, vier jaar geleden, dat pluimke van zijn hoedje wou plukken. Hij was heur kameraad geworden, die heur oneindige vertelselkes vertelde; die met haar ging wandelen, bloemen plukken en boodschappen doen; die voor haar teekeningen maakte, altijd nieuwe spellekes en lachedingen verzon, en haar op zijn schouders droeg, als er stoeten en processies to zien waren, of wagentooneel, of een binnendrijvend schip. Och, 't was zoo'n schoon kind geworden, met vele blonde krollekes als gecoiffeerd-geboren, met bolle perzikwangeskes en een rond neuzeken en malsche puttekes in haar handen, en met zoo van die echt blauwe blijde oogen, die u vol lentemorgen zetten. Pieter kon haar soms vastpakken, tegen zijn wangen nijpen, waaraan 'nen bruine baard begon to botten, en roepen: „Och, mijn goed suikeren beestje! Om in te bijten! Mijn boterpeerke! zijn dobbelheilig geestje!" De genegenheid van dit kind voor hem maakte hem helder van geluk en fierheid. Hij pronkte er mee. Hij verkneukelde er zich in, als moeke of vake Coecke aan Marieke vroegen om bij hen to blijven en zij nog liever bij Pieter bleef. Zij at zelfs met hem in de keuken. Die genegenheid maakte hem belangrijk in zijn oogen en dit had hij juist noodig; want zijn tekort aan eigenliefde was een gebrek, dat hem schuw, bedeesd en eenzaam hield. Voddeventen wierden, door hun gedacht-van-veel-te-zijn, in St. Lucasgilde aangenormen, en hij - ondanks al zijn kunnen, waarvan hij de sterkten en de groeikracht kende - wierd, door zichzelf niet genoeg te tellen en door te weinig te vlaggen met zijn talent, onopgemerkt gelaten en bezien als een betaald knechtje, een boerke dat enkel verf wreef, doeken opspande, paneelen plamuurde, borstels verzorgde, goed kopieeren kon en nog al curieuse teekeningeskes maakte op zijn Jeroom Bosch's. Hij kon soms kwaad zijn op zichzelf, omdat hij de kracht van zelfgenoegzaamheid miste. Soms deed hij, alsof hij ze had. Maar na drie dagen was hij er van uitgepompt en hield er alleen wat heimwee van over. En 't was, dat klein, blond snotterke, Marieke, dat hem door heur genegenheid zichzelf wat meer liefhebben deed.