Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/13

Deze pagina is proefgelezen

dienerskleed de kerk in, waar nog; volk zat, en begon zorggelijk aan 'nen kandelaar to sjouwelen. Toen hij sluw opzag, stond de Pater al hartelijk - met de teekening in d' hand to lachen. Zoo was die man: een ruwe pel van buiten, maar eens er door, wit en zacht en goed lijk melkbrood. Op zijn tiende jaar ontdekte Pieter de horizonnen van uit zijn zoldervenster: de verte, de wijdte, de oneindigheid! Daar kon hij uren zitten droomen en uren zitten teekenen. Dit zoldervenster gaf hem een nieuwe bekoring. Hij voelde onbewust, dat het leven van menschen en dieren geplakt en genegen is aan den grond, en alles klein, onmachtig, verband met elkaar, voortkruipt op de ontzaglijke korst van den, wereldbol, die gevuld is met de Hel. Hij kende nu de dingen en menschen als deeltjes van 't geheel, van 't landschap en de verte. En alles wat hij nu nog teekende, was van uit een zoldervenster gezien . Hij kreeg een vinnig verlangen naar hoogtens, naar boomen, molens en kerken. Als hij las over bergen in Zwitserland, kwam er een wilde jacht in zijn bloed . Hoe schoon van op den molen van Smalle Lowie : de verten to zien. Hij klom op de hoogste populieren, en mijmerde heelder uren op den toren met zijnen kop in de galmgaten. Hoe hooger, hoe liever; 't was, of hij dan niet meer bij de menschen behoorde, als van iets zwaars verlost. Kunnen vliegen over de wereld lijk de engelen! „Alleen om vleugels to krijgen, zou ik nooit geen zonde meer willen doen," riep hij.

4


Ter eere dat het den anderen dag Driekoningen zou worden, had de sneeuw zich over de wereld neergelegd . Alles was nu versch en helder, wit, dik ingewold: de daken, de wegen, het flesschengroene ijs, de takken van de boomen, de mesthoopen, de vensterrichels, de lange bronputarmen. Alleen wat loodrecht op de wereld stond, had zijn koleur behouden, maar was door al dit wit zwaarder van tint geworden. Daar over een bruine lucht als een berookt plafond, en een vastgevezen stilte; maar daarin de fonkelende verven van den haan op den mesthoop, en 't zoevend, smisvuur ginder ver. En Pieter, die in 't zoldervenster stond, was dat aan