frak met hespenmouwen, die recht en spannend was tot in
de heupen en dan in ronde plooikes over zijn dijen hing?
Zie hem eens gaan! Zijn groote bruine oogen blinken,
zijn spitse riekende neus blinkt, al zijn sproeten blinken.
Een leeuwerik trok zich omhoog aan het koordeke van
zijn lied, piet, piet pirrewiet" en Pieter zong:
,,Wij willen naar Oostland varen Al naar een betere stee !"
En hij trok het Westen in, naar Antwerpen. Hij wou een
bonjourke naar den kerktoren gooien, maar wierd vastgegrepen in den nek. „Waar gaat ge naar toe?" vroeg de Pater, die hem over de haag bij den kraag had vastgepakt.
„Een wandelingske doen," jankte Pieter.
„Maar eerst bij mij wit hout kappen!" en daarmee trok de
Pater hem over de haag den hof in. „Ik zal straks een telloorken eten laten bijzetten; na den noen planten we boomen".
En op die onafgesproken manier bleef Pieter bij den Pater wonen.
Hij sliep er op een klein kamerke, van waar hij een schoon
uitzicht had over de velden en de windstreken. Het hing
er weldra vol teekeningskes. En na lang zagen mocht hij
met eiwitverf, die de Pater uit de stad meebracht uit het
heilig misboek afschilderen! Hij verdween in het boek.
En toen hij na drie uren teekenen en kleuren tot zichzelf
kwam, was hij zoo gelukkig dat hij zei: „God, als ik sterf,
leg mijn ziel dan als een gedroogde bloem tusschen deze
bladzijden... Maar hij kost de platborstige, geboende
meid niet rieken. Ge kunt dat zoo hebben. Hij teekende
haar op allerlei wijzen uit, bespotte haar, treiterde haar,
en deed heur haast 'nen draak schrikken, toen ze 's avonds
in heur bed wou trappen, en er daar 'ne nagemaakte vent
in lag.
Ze kwam op 'nen schoonen morgen, uitdagend, met de
handen in de heupen, bij den Pater. En uit heuren dunnen
mond siste het: ,Ge kunt kiezen tusschen mij en then
spijtigen vrijdag."
Pater Jerom zijn goed hart werd er door ingebutst. Maar
met veel to denken, dacht hij aan 'nen kozijn van 't zevende
knopsgat, Oliepapper, die burgemeester was nabij de
Schelde, en die enkel to zien was, als er in de familie dapper
to eten viel . Daar deed hij een dagreis to voet voor.
,,Kozijn Paap," had hij gezegd, ,als er zoo al eens een