Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/47

Deze pagina is proefgelezen

Menheer.Pastijn in mijn pastorij hooren of er niets to koopen was; hij koopt kunstdingen en juweelen voor Keizer Karel. 't Is een huisvriend van Pieter Coecke. Nooit van Pieter Coecke gehoord? De grootste kunstenaar in Antwerpen; hij is bij den Sultan geweest in Turkeye, is schrijver en muzikant. Nu, deze vriend Pastijn zag bij mij de teekeningen, die de kleine Pieter er had achtergelaten, toen hij bij mij woonde. Maar ik ken daar niets van. Gij wel? Dat doet mij plezier ! Wel deze vriend Pastijn heeft zijn armen in de lucht gegooid en geroepen: „Deze jongen is 'ne groote kunstenaar! Waar is hij? Hij moet bij vriend Coecke gaan. Coecke zal hem met open armen ontvangen. Ik schrijf hem vandaag nog wat ontdekking ik deed! Zoek hem Heer Parochiepastoor, Haal hem weg van den Dijkgraaf, betaal dien braven menheer dubbel het verlies, dat hij er door lijdt, want Coecke betaalt het mij tiendubbel terug; Ik heb 'nen grooten kunstenaar ontdekt:" Ja, Heer Dijkgraaf, zoo riep mijn vriend Pastijn, die den eigensten dag nog naar Antwerpen geschreven heeft, en 's anderdaags verder naar Keulen is gereisd. Ik meende u to schrijven, maar daar ik naar Bergen-op-Zoom moest, waar mijn Zuster met 'nen schipper getrouwd is, dacht ik er aan, 'nen stap verder to gaan in eigen persoon. En hier ben ik: Hoeveel vraagt gij, opdat ik den jongen direkt mee kan nemen?" en er kwam een beurzeke met munten to voorschijn. Meteen kabbelde het zweet uit Kwabberbil zijn poriën. Hij was het hart in, omdat Pieter weg was. Wat had hij voor hem een gepeperde rekening kunnen vragen! En langs den anderen kant jeukte hij van blijdschap, omdat Pieter zulk een groot geluk ontsnapte. En die twee dingen tegaar schudden zijn bloed woest overhoop. „Hij is dood!" riep hij nijdig-jubelend. „Dood? Dood? Gij zijt zot!" riep de Pater, rechtspringend alsof hij op 'nen dolk had gezeten. „En gij hebt mij dat niet laten weten? En kozijn Oliepapper ook niet?" „Ja, dood van verleden Zondag," riep Kwabberbil verachtelijk. „Dood, maar zonder lijk! Maar als ik hem vind, dood of levend, sla ik hem tegen de kasseien zoo plat als een mispel!" Met opgetrokken wenkbrauwen vroeg de Pater: „Ik versta u niet! Dood en geen lijk? Dood of levend, zegt ge. Hoe weet gij dan,' dat hij dood is? En wat komt die mispel daar bij te pas? Spreek! of 'k sla u "t vagevuur in!" Ineens