Pagina:Print Pieter Breughel, zoo heb ik u uit uwe werken geroken.pdf/52

Deze pagina is proefgelezen

smeekt hij met wringende handen: „God, Lieven Heerke zoet en al de heiligen en de engelen to zamen, last mij zo ook 'ne schilder worden!"


2


Hij ging het eene mastbosch in en 't ander uit, en wat er op 't laatst van zijnen droom en zijnen wensch nog overschoot als de graat van een verdord blad, was een teeder heimwee naar iets wat niet bestond. Gewetensvol volgde hij het smalle weggeske dat grillig over de oneindige heide lag. Die dunne zeeverregen, die grijs-blauwe verte, die stilte en die heele eenzaamheid, 't gaf hem het gelukkig verdriet van de doolaards en de zwervers. Hij ging op een konijnenheuveltje zitten; hij zat daar zoo maar, alsof nu alles gedaan was en er niets meer moest beginnen.... Nadat er een trage vlucht trekvogels boven hem was heengevlogen, nam hij zijnen doedelzak, sloot zijn oogen en speelde. Hij voelde den dunnen regen koel op zijn heet gezicht kittelen. En over de heide klonk het trage lied. Toen hij zijn oogen weer open deed, zag hij ginder een meisken aankomen. Hij speelde voort, maar deed zijn oogen niet meer toe.... Toen ze dichter bij gekomen en hij zag, hoe arm en zacht ze was, kreunde het lied langzaam uit, de blaas viel leeg, hij zuchtte, wachtte en zweeg. Hij kreeg goesting om zijnen hoed af to nemen, maar hij liet het voor de gaten. Ze was op heur bloote voeten, die grijs waren van 't nat zand, en er was een bebloed doeksken aan heuren rechtergrooten teen. Haar tenger lichaam verdween in lange te breede kleeren en 'nen groenen loddermantel. Z'had 'nen witten doek op het donkerharig hoofd, 'nen grooten schapulier op den boezelaar en aan den arm hing 'ne wisschen pander, waarin Pieter vooral sneden brood zag steken. Ze bleef staan op vijf passen van hem. Ze bezagen elkander, en toen zag hij, dat ze heel bleek en mager was en honinggele oogen had. Ze glimlachte vertrouwelijk, en terwijl ze heur oogen toedeed, vroeg ze -. „Durft ge niet meer spelen?" „Mijn liedeken is uit," zei hij, verlegen over die vriendschap. Ze kwam dichter. Ik hoorde u van ginder al spelen," zei ze, weer de oogen sluitend, ,en omdat ik het zoo gaarne hoor, kwam ik wat rapper." „Hei, dat is goed," zei hij nog verlegener.